jeukten in hare wenkbrauwen. Ze reikte dan aan Ursule een ranke mimosa,
die ze met haar hermelijnen mofje op de glazen dresse had neergeleid.
--Djentig, hee?
--Heerlijk, mijn kind--Onnoozel dat ge ervoor zoo'n dwaze onkosten doet.
't En was in waarheid niet noodig....
--Ja!... ja!... ja!...
--Danke.
Bella weerde zich om drollerig te zijn en sprak van heur magere
spaaroordekens. Anders had ze een heelen ruiker meegebracht.
--Ge weet wel--zoo zacht-witte winter-rozen ... maar dat kost! dat kost!
Ze zette zich neer en vingerde ongedurig om de gulden korreltjes van
hare halsketen en, omdat nu een tijd de stilte neerviel langs deze
ongezellige kamermuren, zocht ze opgewonden in haren geest naar spelende
woorden. Ze vertelde van thuis--hoe moeder sinds een paar dagen
aanhoudend aan maagpijn leed en hoe ze dan zoo lastig van humeur was,
en hoe vader dan wegliep, om ongemakken te vermijden. Ze tuurde naar 't
kille gezichte van Ursule, daar roerloos rustend tegen de hooge leuning
van haren stoel, schoon-gelijk van weerskanten en effen lijk gladde
marmersteen, even hard ook en zonder warmte van binnen. Ze voelde wel
dat ze met hare vroolijke zinnetjes kwam zonder uitslag aanstooten tegen
de roerlooze vlakten van dees gewillig gelaat. Ze loerde omdieswille
rijzekens naar Goedele, die opstaarde langs 't venster naar de varende
doening der wolken. Ze had een zonderlinge bangheid over zich, lijk
iemand die zondigt entwat en meent dat elkendeen 't kan lezen. 't En was
precies niet dat ze gezondigd had, maar toch vreesde ze den diepen,
droomenden blik van Goedele. Aan dien blik kon ze geen geheime gedachte
verbergen. Daarom taterde ze aldoor, haar eigen vergetende en alles om
haar vullende met ijdel gebabbel. Ursule knikte stillekens of
fluisterde:
--Ja ... zekerlijk ... ik peinze aldus....
Bella was erdoor opgehitst en sprong mateloos van 't eene nietig voorval
naar 't andere. Ze wilde met woorden alles opjagen tot een gewichtige
gebeurtenis, en verzinde tallenkant eromme een kantwerk van
belangwekkende detailleeringen. Ze belonkte op Ursule's wezen of daar
endelijk geen snare bewegen zou en, als bijwijlen een rimpel langs den
neuze zonder reden dieper viel, bleef ze om haar gezegde met opzet
haperen en vertijen, meenende dat Goedele zoo meteen zeer aandachtig
werd. Ze was aan 't vertellen van de verkiezing.
--Och! mevrouw-lieve, gijlie gaat nooit buiten huize! De stad is een
strijd, een roepen van kwade of geest
|