rtelijk.
Op dit oogenblik kunnen wij er nog niet aan denken om naar Frankrijk
terug te keeren. De middelen van gemeenschap tusschen het noorden
van Noorwegen en de zuidelijker streken zijn zeldzaam. Ik moet dus
wachten totdat de boot voorbijkomt, die tweemaal in de maand geregeld
naar de Noordkaap vaart.
Het is dus bij de brave lieden, die ons hebben opgenomen, dat ik het
verhaal onzer lotgevallen nog eens nalees; het is nauwkeurig; geen
enkel feit is vergeten, geen enkele bijzonderheid overdreven. Het
is het getrouw verhaal van dien onwaarschijnlijken tocht onder een
element, dat nog ontoegankelijk is voor den mensch, doch waarin de
vooruitgang der wetenschap wel eenmaal den weg zal aanwijzen.
Zal men mij gelooven? Ik weet het niet. Het kan mij evenwel niet veel
schelen. Wat ik nu kan bevestigen, is, dat ik recht heb te spreken
over die zeeen, onder welke ik in minder dan tien maanden tijds
een afstand van 80000 kilometer heb afgelegd, over die onderzeesche
reis om de aarde, die mij in den Grooten en Indischen Oceaan, in de
Roode en Middellandsche Zeeen, in den Atlantischen Oceaan en in de
Noordelijke en Zuidelijke Ijszeeen zoovele wonderen heeft doen zien!
Maar wat is er van den Nautilus geworden? Heeft hij aan den Maalstroom
kunnen weerstand bieden? Leeft kapitein Nemo nog? Vervolgt hij onder
de zee zijn vreeselijke wraakoefening, of is hij met het laatste
zoenoffer geeindigd? Zal de zee eens het handschrift op het strand
werpen, dat de geschiedenis van zijn leven bevat? Zal ik eindelijk
den naam van dien man te weten komen? Zal het gezonken schip ons door
zijn herkomst ook zeggen tot welke natie kapitein Nemo behoort?
Ik hoop het. Ik wensch ook, dat zijn krachtige machine het geweld
der zee, in haren vreeselijksten afgrond overwonnen heeft, en
dat de Nautilus behouden is gebleven, daar waar zooveel schepen
zijn vergaan! Als dit zoo is, als kapitein Nemo den Oceaan, zijn
aangenomen vaderland, nog bewoont, moge dan de haat in zijn woest
hart zijn uitgedoofd! Moge het aanschouwen van zooveel wonderen den
geest van wraak in hem hebben vernietigd. Moge de rechter dan plaats
gemaakt hebben voor den geleerde, die voortgaat de zeeen bedaard
te onderzoeken! Als zijn bestemming vreemd is, dan is zij toch ook
verheven. Heb ik dit niet bij ondervinding? Heb ik niet gedurende
tien maanden zelf op die zonderlinge wijze geleefd? Op de vraag,
die voor zesduizend jaren door den Prediker gedaan is: "Wie heeft
ooit de diept
|