achten,
die voorbijgingen om plaats te maken voor de nieuwe, zooals de dorre
gele bladeren voor de groene.
--En hoeveel namen en letters staan er in gesneden! zei Bella. Willen
wij ook onze namen er in snijden?
--Verliefden, antwoordde ik, en vrienden hebben er letters in gesneden
met harten er omheen, maar de tijd heeft die boomen ouder gemaakt, en
die harten en letters zijn geheel vergroeid en onkenbaar. Hoe zouden, de
harten dier menschen nu zijn? Zou nog altijd die W in het hart van H, en
die H in het hart van W staan, als voor jaren?
Is DINA nog altijd de geliefde klank voor hem, die dezen naam daar
zette, of is ook in zijn hart, evenals in dat op den ouden stam, die
naam nauwelijks leesbaar meer, zoodat men hem nu veeleer voor DORA zou
houden?
Is de eeuwige cirkel om die twee letters daar, in gulle jeugd gezet, nog
altijd gesloten? Of is die hand gebroken en heeft de wereld eene kloof
tusschen hen gezet, even diep als de scheur in den ouden eikenbast,
waarop die twee letters staan?
--Wat ben je vandaag wantrouwend en zwart! zei Bella.
--Zoo is de wereld, sprak ik.
--Als je haar zoo wilt beschouwen, ja! Wil je onze namen niet snijden?
--Bella, zeide ik peinzend, ik twijfel zeer, of er wel verbeelding en
gevoel bestaan, en of dat niet maar ijdele herschenschimmen zijn!
Bella nam een grooten doorn en stak daarmede in mijn been.--Ai! riep ik,
wat wil je?
--Zien of je gevoel hebt: gelukkig bestaat het toch nog.
--Neen, zeide ik, het hoofd schuddende,--kijk! die oude boomen zijn drie
grijze wijsgeeren, die minachtend op al de nietigheid om hen heen
neerzien.
--En ik, zeide zij, vind ze als drie oude aartsvaders, die zegenend
hunne armen over alles uitbreiden. Waarom zouden wij ook niet liever
vrede hebben met alles, daar wij weten, welk eene heerlijke harmonie in
alles heerscht, als wij ze maar niet dom voorbijzien?
Toen wij tehuis kwamen, vonden wij er mijnheer Tjilp en dokter Vijzel,
en allen in een druk gesprek, waarvan wij het laatste gedeelte
bijwoonden.
* * * * *
.......................................................................
.......................................................................
--Neen, vriend Van Nijwoude, zei dr. Vijzel, neen, gekker voorwerpen dan
de wijsgeeren ken ik in de wereld niet, en het tooneel van hunne
dwaasheden is nog te zotter, daar zij zich juist altijd verbeeld hebben
de eenige ware wijzen te zijn; maar m
|