ch een stuk van het geheel, dat zijn leven uitmaakt, achter
zich afbrokkelen en verdwijnen in de diepte.
En zoo gaat het in het vervolg; telkens, als iets nieuws een later
tijdvak in ons leven geboren wordt, sterft er iets af, dat wij nooit
weer kunnen terugroepen of aanschouwen zullen.
* * * * *
's Avonds te tien uren moest ik op den postwagen wezen.
Een laatste glas wijn word tot mijn afscheid gedronken. Toen word het
ook mij beklemd in de keel.
Mijn vader--gij zoudt u bedriegen, als gij verwachttet, dat hij een
aanspraak hield met lessen van levenswijsheid, of vol gevoelige
oratorie; hij gaf mij geen kaart van de klippen, die ik te ontzeilen en
de gronden, die ik te mijden had.
Wien het tegen moge vallen, of wie het koud vinde--treffender dan alle
welsprekendheid waren een paar gefluisterde woorden van liefde beter dan
alle vertooning een eenvoudige omhelzing en handdruk.
Ik stond buiten het huis en de koude lucht woei mij tegen. Koude
voorproef van den dampkring der onverschillige wereld, die mijne tranen
droogde.
Ik stond buiten, en die koude lucht woei de warme en teedere indrukken
weg en maakte mij weder verheugd en opgewonden.
Woei zij ze geheel weg?
--Neen--zij deed ze zich slechts verschuilen, en in stilte bleven zij
voortbestaan; want jaren later nog bestonden zij en ook nu komt er wel
eene aandoening op, als ik ze herdenk.
* * * * *
En hiermede sluit het eerste deel van mijn _Levensboek_.
De volgende bladen behooren hier niet tehuis. Die wij nu hebben
omgeslagen maken deel uit van een afgeloopen tijdperk; wat verder ligt,
is of nog te versch of in wording.
O, hoe gaarne beschouw ik dat Eerste Boek! Met wat een wellust herdenk
ik dien vorigen kring, waarin ik mij bewoog, en geheel die liefelijke
omgeving, in al haar reinheid, frischheid en eenvoud, beschermen door
den gloed der huiselijke genegenheden, onbesmet en onberoerd door het
woelen en zwoegen en strijden van het latere leven.
Wat zijn zij diep en duurzaam, de indrukken in dien tijd ontvangen, wat
zijn ze levensvol en frisch!
En dan, wat elken denker de oogen telkens naar dat tijdperk moet doen
heenwenden, het is daarin, dat de ziel zich heeft beginnen te vormen,
dat de geest eene beslissende, dikwijls voor het leven beslissende,
richting heeft genomen. Het is dus eene onmisbare bron voor de
verklaring van ons geestelijk zijn.
Het is ook goed, de heri
|