licht, de volheid en de diepte zijner schaduwen en beider sterke
tegenstellingen; maar de herfst geeft eene fijnheid van tonen, eene
zachtheid van schakeeringen, die verrukkelijk zijn. Hier spreidt zich
over de vlakte een stroom van nevelig licht uit, ginds werpt de lage zon
hare stralen met scherper hoek; het licht scheert als het ware over de
oppervlakte heen, de toppen van grasspriet of heiplant en bloem
verlichtend en aan deze kleine voorwerpen, aan de kluiten op den grond
zelfs, lange schaduwen gevend. Een andermaal beschijnt het eene groep
van halfontbladerde boomen, die zeer helder bruin van kleur, en uiterst
fijn en teeder van toon, licht afsteken tegen de grijze wolken. Keert
gij den rug naar het zuidwesten, dan ziet gij het landschap in het volle
licht, wendt gij u naar de zon, dan is de boschzoom in het donker, want
hij is voor de zon, en in stille, vlakke tinten, bijna eentonig en
zonder diepsels en hoogsels, vormt hij eene, door de reflex--lichten van
den grond wazige, massa, boven wier toppen alleen een rand van licht
komt schemeren.
De dampkring is niet meer zoo ijl en doorschijnend, hangt lager en vormt
dichter ineengedrongen een zacht waas, dat zich over den omtrek
uitbreidt, dat, hoe verder het verschiet is, des te dikker wordt en
boomen en heuvelen bij den gezichteinder in een steeds blauwender kleed
hult. Daarom geen heele tonen en kleuren, maar gebrokene, en eene
eenheid en harmonie, eene verwantschap van allerlei tusschentinten, die
soms tooverachtig onwerkelijk, die gemoedelijk en liefelijk zijn, en
aldus stillend en weldadig op het oog werken. Zij klinken als een
eentonig wiegelied en roepen eene zachte rust te voorschijn in het
gemoed, eene tevredenheid, een volkomen evenwicht door het uitsluiten
van alle hartstochtelijkheid.
De zomer is gloeiend, hartstochtelijk, schel, levendig bewogen en
bewegend, de zomer is de tijd der alom werkzame krachten, hij is de
jeugd in hare onrust, in haar vuur, in haar zoeken en jagen.
De herfst is de mensch, wiens driften hebben uitgewerkt, de zacht
vlietende stroom na den storm, helder als deze, nadat het slib en
meegevoerde slijk zijn bezonken en die nu slechts een hemel zonder buien
weerkaatst.
De herfst is de man, wiens oogsttijd is gekomen, in rustig zelfbezit, in
wien de drift tot geestdrift is geadeld en het rusteloos zoeken tot eene
beraden werkzaamheid, de man in het evenwicht zijner natuurlijke en
verstandelijke krachten.
De herfst is de vrou
|