FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   144   145   146   147   148   149   150   151   152   153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168  
169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191   192   193   >>   >|  
zwoegen, te worstelen, te lijden, te struikelen en voort te strompelen; misschien, zoo het haar gegeven zal zijn, zich op te richten. De vrouw.--Zie, de jongen snuffelt al in uwe tasch, en pas op, de geiten knabbelen aan de planten, die er uit steken; wat doet gij daarmede? Ik.--Wij willen alles kennen; ik zal ze onderzoeken, de wortels en de bladeren, de bloemen en het zaad, om te ontdekken, hoe de plant leeft. De dieren plukken en eten ze zonder nadenken, uit instinct; doen zij niet beter? Wij zijn reeds te ver van de natuur verwijderd, om haar beeld geheel te ontsluieren. Zij genieten zonder te kennen, wij moeten kennen om bevredigd te kunnen zijn. De vrouw.--Wat, jongen? Durft gij 't zelf mijnheer niet vragen? Hij wou zoo graag dat potlood hebben, om poppetjes te teekenen; nu trekt hij ze maar in 't zand. Ik.--Wel zeker en ik zal hem wat papier daarbij geven;--en gij moogt dit beeldje van uwe dochter behouden. Nu dank ik u, moeder, voor uw frisschen dronk, de lage zon waarschuwt mij terug te keeren. Vaartwel en leeft samen gelukkig. * * * * * Toen ik een eind verder eens omkeek, zag ik het meisje, de hand boven de oogen houdend, mij staan nastaren. Mijn weg liep langs de kleine beek, die, uit eene welige ader der natuur opborrelend, zich voortslingerde in den bodem, gereinigd over de kiezels in hare bedding. Lang vergezelde zij mij, maar eindelijk verliep zij in een grond met dichter groei van mossen, varens en struiken bewassen. Toen ik mij nog eens omkeerde, alvorens de hei te verlaten, zag ik in de verte de hut bijna niet meer. Het donker begon te vallen, de zon was al onder; de meerdere gloed van licht en de meerdere beweging van wind, die haar ondergaan plegen te vergezellen, hadden voor de schemering en voor eene groote stilte plaats gemaakt; kalmte heerschte zoowel in het rijk des lichts als in dat des geluids. De kleine woning zag ik niet meer, en zij werd mij als een ver, zeer ver verleden der menschheid. Gelijk die vrouw, was eens de natuurtoestand des menschen, met een streven, dat maar weinig verder ging dan dat van planten en dieren. Kon de mensch zoo blijven? Daar ontwikkelde zich met den grond, dien ik betrad, de geschiedenis der menschheid. De kinderlijke volken zijn geheel in de natuur verzonken, een er mede; zij denken haar niet tegenover zich als voorwerp van waarneming. Zoo leven zij naar hun instinct, hun natuurdrift. Maar dit zelfs
PREV.   NEXT  
|<   144   145   146   147   148   149   150   151   152   153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168  
169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191   192   193   >>   >|  



Top keywords:

natuur

 
kennen
 

menschheid

 

kleine

 

zonder

 

dieren

 
meerdere
 
instinct
 

geheel

 
verder

planten

 

jongen

 

donker

 

vallen

 

strompelen

 

misschien

 

verlaten

 

vergezellen

 
hadden
 

schemering


groote

 

plegen

 

ondergaan

 

beweging

 
alvorens
 

bedding

 
vergezelde
 

eindelijk

 

kiezels

 
richten

gereinigd

 

verliep

 

ontdekken

 

struiken

 

bewassen

 

omkeerde

 
varens
 

mossen

 

gegeven

 

dichter


stilte

 

plaats

 

kinderlijke

 

volken

 
verzonken
 
geschiedenis
 

betrad

 

blijven

 
ontwikkelde
 

denken