weept?
--Pyrrho dan, vervolgde mijnheer Van N., nog eens in dokter Vijzels
snuifdoos tastende en het snuifje tusschen vinger en duim houdende, als
had hij des dokters systeem nu bij den nek, Pyrrho dan, die, zooals wij
gezien hebben, behoorde tot hen, die het gevoel veroordeelen en alle
aandoeningen voor het denken doen wijken, wandelde eens en werd door een
hond aangevallen. Hij liep weg on klom in een boom, en toen zijne
metgezellen hem met recht uitlachten en dit niet overeenkomstig zijne
leer vonden, zeide hij:--[Grieks: chalepon esti ton anthroopon ekdynai],
dat is: _het is moeilijk den mensch uit te trekken_.----Ik weet het
niet, maar zou er wel ooit scherper satire op het besproken systeem en
op Pyrrho's leer gemaakt zijn, dan die Pyrrho zelf daarop met daad en
woord maakte, toen hij benauwd _pro tibiis suis_, onwillekeurig toonde,
toch ook aandoeningen en gevoel te hebben----al was het dan maar in
zijne beenen!
* * * * *
Ik zwerf in deze dagen gaarne alleen wet mijne gedachten; want er zijn
gewaarwordingen en aandoeningen in onze ziel, zoo fijn als zeepbellen,
die bersten, als men ze aan een ander zou willen teruggeven; er zijn
snaren in ons gemoed, zoo teer als spinrag, die breken zouden, als men
ze aanroerde.
Nu voel ik mij aangetrokken door de zee, die in harmonie is met de
onbestemdheid en rusteloosheid mijner gedachten.
Ik kijk dan naar dien ronden horizon, waarvan ik het einde niet ken, en
die weer verder is, als ik hooger klim; dien hemel, die er op schijnt te
rusten; dat altijd aankomen van golvengroepen--wie weet van waar en
waarheen?--, die aanrollen op het strand, gestuwd door eene kracht, die
mij onbekend is, om straks weer terug te glijden. Alles onbestemd en
oneindig. Ik hoor naar het gefluister der golven in eene taal, die zij
meebrengen van wie weet welke geheimzinnige streken.
Hoor het levenslied der golven, dat mijne ziel en zij elkander
beurtelings toezingen:
Als de deinende zoo is het leven;
Steeds rusteloos wentelt en stuwt
Nu de vloed dan de ebbe der wereld
Golf op golf als geslacht op geslacht.
Zoek er niet naar de bronne die waatren
Of de veer, die het alles beweegt;
De verschijnselen, nooit de verklaring,
Zijn den denker ten schamelen oogst
Hoe die golven den oever bereiken
Waar een andere nutteloos breekt
Hoe die eene zich heft naar de hoogte,
En er praalt in de glanzende z
|