ouw met een knaap, die met
beide handen zich aan hare rokken vastklampte; eene krachtvolle vrouw,
in hare gestalte eenigszins tot den mannelijken vorm naderend. Zooals in
de beschaafde wereld het mannelijke tot het vrouwelijke, zoo nadert bij
het volk het vrouwelijke type tot het mannelijke.
De vrouw.--Laat mijnheer gaan zitten,--hier is eene bank, en wat melk,
als mijnheer wil. Komt mijnheer jagen?
Ik.--Neen, ik zwerf maar voor mijn genoegen op de heide.
En ik moest glimlachen om de onmogelijkheid van haar te verklaren, wat
ik eigenlijk kwam doen. Op de jacht?--Ja, juist op de jacht,--van
menschen, van toestanden, van beelden en gewaarwordingen, van schoonheid
en van waarheid....
De vrouw.--Ik dacht het om die tasch--maar daar zijn kruiden en planten
in, zie ik nu.
Het meisje (blozend).--Hij heeft de geiten uitgeschilderd....
Ik.--En uwe dochter er bij, moeder.
Eene hooge kleur overdekte haar hals en wangen.
De vrouw.--Dus is mijnheer een schilder:--schilders komen hier veel.
Ik.--Ook dat niet: ik kom een dag leven in de natuur, de stad
ontvluchten met haar drukte en gewoel, en buiten uitrusten.
De vrouw.--Zijt ge dan niet tevreden in de stad?
Tevreden? Wat is tevredenheid? Is het stilstand, die niet meer werkt,
die niet meer wenscht, dan is zij apathie. Of de gemoedsstemming, die
wel vrede kan hebben met wat is, maar waarbij het streven naar iets
beters niet is uitgesloten? Dan ben ik tevreden. Maar geen stilstand,
geen afgesloten leven; oneindig is het streven des geestes. Het geheele
leven is streven, en misschien is zelfs sterven hetzelfde, en slechts
een zeer gewone letteromzetting van streven.
Ik.--Tevreden? Ja--maar in de stad verliest men zichzelven, men moet
zich terugvinden in de vrije velden en bosschen.
Het meisje (blozend).--De stad! eenzaam en stil is het leven hier. Wat
ziet of geniet men hier? Hoe vroolijk en druk en heerlijk is de stad!
Hoe gelukkig is het, onder de menschen te wonen!
Ik (tot de vrouw).--Zijt gij tevreden met uw leven hier?
De vrouw (verwonderd).--Waarom zou ik ontevreden zijn? Wij hebben niets
te verlangen; de grond geeft plaggen om te branden, en ons bebouwd veld
geeft vruchten; mijn man verdient veel geld met het delven van keien,
waarmee de grond hier gevuld is; met de zon staan wij op en werken
totdat de zon ondergaat; wij eten, slapen en werken goed, wat wilt gij
meer?
Ik.--En hindert u de eenzaamheid niet?
De vrouw.--De afzondering geeft vri
|