nnering aan dien tijd in ons levendig te houden,
omdat de jongelingsleeftijd een bestanddeel bevat, dat wij niet in ons
moeten laten versterven. Het is dat edel vertrouwen en dat geloof aan
eene ideale zijde van het leven, waaruit zijne poezie, zijne illusien en
inspiraties, zijne ontvankelijkheid voor alles wat edel, waar en schoon
is ontspruiten. Daarom is het zoo heilzaam, dien tijd te herdenken, als
de strijd van het leven dat deel wel eens doet verzwakken, en daarin is
het geheim van het aantrekkelijke, dat in die herdenking gelegen is.
Wee den mensch, die dit alles later als niets dan ijdel
verbeeldingsbedrog gaat beschouwen, want zijn zedelijk en geestelijk
wezen is dor als het zand.
Gezegend zij die tijd met al de beelden, die er bijhooren.
* * * * *
Er zijn altijd lezers of lezeressen, die, nieuwsgierig en ongeduldig,
even, even maar het einde van het boek willen inzien, al ware het alleen
om gerust te zijn, dat zij niet sterft, of om te zien of de boosheid
niet gestraft en het misverstand niet opgehelderd zullen worden, _en of
zij elkander nog krijgen_.
Zulken heb ik ook ontmoet, die ongeduldig de vingers uitstrekten naar de
verdere bladen van het Boek, dat ik hun liet zien.
Dat ik ze waarschuwde voor berouw of hen vermaande, met geduld den groei
en de ontwikkeling der verdere toestanden en denkbeelden te verbeiden,
baatte niet, en ik zou bijna boos op hen geworden zijn, als ik niet
bijtijds bedacht had, welk een onwederstaanbare aandrang ons armen
stervelingen eigen is om de toekomst vooruit te loopen en haar sluier op
te heffen.
Daar hebt gij dan nog enkele kijkjes in de verdere bladen, u ten beste
gegeven, die het verlangt. De overigen mogen er gerust uitscheiden; wij
leven in een vrij land.
* * * * *
Gezegend, zeide ik, gezegend die vroegere tijd, met al de beelden, die
er bij behooren!
O, blijft dan om mij heen, gij liefelijke gestalten, mij eens zoo
dierbaar in de werkelijkheid en waarvan sommige nu nog alleen dierbaar
zijn in de herinnering; blijft om mij heen, zooals gij u bij het licht
van het haardvuur voor het oog der herinnering afbeeldt!
Blijft als mijne ziel u weder oproept! O, thans is zooveel, dat eens
_tegenwoordig_ was, _verleden_ geworden------, hier is de oude
bibliotheek--nu zit ik op mijne beurt er te schrijven en zie naar dien
hoek, waar, aan den voet van een der kasten, eens een jongen zat,
|