FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   141   142   143   144   145   146   147   148   149   150   151   152   153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165  
166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   >>   >|  
hout en rijdt hout en keien, die hij delft: moeder werkt in 't veld, hier en daar, als ze kan,--nu moet ze op den jongen passen,--en ze werkt in huis en op ons veld.--Raapt gij dat op? Ik.--Weet gil, wat dit is? Het is een fraai geslepen--wig, zooals ze hier vele eeuwen geleden als beitels gebruikten. Zij.--Die vinden wij zoovele hier. Vader bewaart er een; zij zeggen, dat ze goed zijn om den bliksem af te weren. * * * * * Toen een stilzwijgen. Van ter zijde zag ik haar dikwijls aan. Zij was in het schoone tijdperk der wordende rijpheid, waarin de vormen voller worden, het vermeerderde bloed met sneller omloop naar hals en wangen vloeit, de zintuigen scherper zijn, de verbeelding gaat heerschen; de uitgang uit de algemeenheid, de intrede in de individualiteit; physisch en moreel eene zoo belangrijke en critische periode:--ik had lust, het kind der natuur te bespieden in haar zieleleven. Ik.--Wat doet gij gewoonlijk? Zij (met een blos).--De geiten hoeden, en sprokkelen, en dan werk ik in huis.... Ik.--Hebt gij niet op school geleerd? Zij.--Een korten tijd;--wij wonen te ver af, en zij kunnen mij niet missen voor de beesten. Ik.--En blijft ge hier zoo leven? Zij.--Ik weet het niet; ik wilde liever weg; 't is hier doodsch. Ik.--Kunt gij dan niet hier vandaan? Tranen verduisterden hare oogen. Ik bukte mij om eene plant te plukken, en deed alsof ik het niet bemerkte. Waarom, dacht ik, verder snaren aangeroerd, die haar wellicht kwellen, en ik liet den tip los van den sluier, dien ik wilde oplichten. Toen weer een lang stilzwijgen. Zij de geiten voortdrijvend, en ik in mijmering verzonken, zoo kwamen wij weldra bij de woning. De lage hut was als een met den grond; het werk der menschenhand was maar weinig merkbaar, en de woning scheen een voortbrengsel van den bodem zelven. Denneplanken en klei vormden de wanden, waar ze helden, door een paar jonge dennestammen geschoord; het dak, dat als de kroon van een paddenstoel het geheel overhuifde, was een plantaardig geheel geworden; bladmossen gaven er eene groene kleur aan, die hier en daar door sterker licht steeg tot het diepste, sappigste groen; het huislook leefde daartusschen en schoot zijn langen bloemstengel omhoog, en de donderbaard, naar Thunars rooden baard genoemd, beveiligde het dak tegen het onweer. De geiten waren de hut ingeloopen, en toen ik mij onder den lagen deurpost gebukt had, verwelkomde mij eene vr
PREV.   NEXT  
|<   141   142   143   144   145   146   147   148   149   150   151   152   153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165  
166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   >>   >|  



Top keywords:

geiten

 

geheel

 

stilzwijgen

 
woning
 
weldra
 

weinig

 

voortdrijvend

 

menschenhand

 

mijmering

 

kwamen


verzonken

 

verwelkomde

 

Tranen

 
vandaan
 
verduisterden
 

Waarom

 
verder
 

snaren

 

aangeroerd

 
bemerkte

plukken

 

wellicht

 

sluier

 

oplichten

 

kwellen

 

merkbaar

 
leefde
 

huislook

 

daartusschen

 
schoot

langen

 

sappigste

 
sterker
 

diepste

 
bloemstengel
 

omhoog

 

onweer

 

ingeloopen

 

beveiligde

 

genoemd


donderbaard

 

Thunars

 

rooden

 

groene

 

wanden

 
helden
 
vormden
 

voortbrengsel

 

zelven

 
Denneplanken