rliet even de kamer om nog eens naar mijne koffers te zien, die op
mijn werkkamertje gepakt stonden.
Ik hoorde een voetstap.
Mijne moeder drukte mij in hare armen.
--Kind, lieveling! pas toch braaf op en denk altijd om ons....
Haar gemoed was te vol om meer te zeggen. O, hoe ondankbaar, hoe
ellendig vond ik mij, dat ik zelfs toen niet met droefheid naar de
toekomst zag en niet liever wenschte te blijven!
Toen wij weder terugkwamen, werd het gesprek niet levendiger.
Mijn vader bleef peinzend voor zich staren.
Mijnheer Tjilp zeide nogmaals, geloof ik, dat het zoo woei.
Mijne moeder werkte met neergeslagen oogen.
Bella was treurig, omdat zij een vriend en makker verloor.
En ik?...
Ook voor mij waren de ouderlijke wanden te eng, ook ik wilde de vrije
vleugels wijder uitslaan: ik was verheugd, dat ik eindelijk die wereld
in zou stevenen, waarvan zoovele idealen voor mijn geest heenzweefden,
die wereld, waarvan ik niets dan den boom der vrijheid zag en de zon des
geluks, die mij voor het hart niets dan verhevene gevoelens, voor den
geest niets dan roemrijk voedsel beloofde; was het wonder, hoewel de
droefheid om mij heen wel weerklank in mijn hart vond, was het wonder,
dat dit alles op mijne gloeiende verbeelding te sterk werkte dan dat ik
niet verheugd zou zijn?
O wonderlijk samenstel van het menschelijk hart! dacht ik een paar dagen
later. Te midden van de droefheid rondom mij had dat hart gebonsd door
het gelukkig vooruitzicht, en nu dat vooruitzicht niet meer voor mij
ligt, maar ik er middenin ben, is door mijne vreugde een weemoedige
draad heengeweven.
Was het, omdat ik naar huis terugverlangde? Neen. Maar omdat elke
verandering van levenstoestanden, hoe men er ook naar gewenscht hebbe,
iets weemoedigs bevat.
Het is hierin ook waar, wat de oude Montaigne zegt: _La naissance,
nourissement et augmentation de chasque chose, est l'alteration et
corruption d'une autre_.
De nieuwe toestand ontstaat uit den dood van den vorigen. Men kan geen
jongeling worden, voordat het kind in ons gestorven is. Men kan geen man
worden voor den dood van den jongeling in ons. Dat sterven en verdwijnen
is weemoedig, het geeft het besef, dat er iets in ons voorbij is, dat
nooit weerom komt.
Zoo was het ook bij mij. Hoe sterk--de jongeling verlangd moge hebben,
de wijde wereld in te gaan, wanneer hij van eenvoudig _kind zijner
ouders_, burger wordt in de maatschappij om te trachten _man_ te worden,
voelt hij to
|