_in
angello cum libello_[4]; die bibliotheek, waar zoovele van mijne
denkbeelden en indrukken, als ik ze naspoor, blijken ontvangen en
ontkiemd te zijn, waar gewichtige toestanden van mijn leven zijn
beslist, waar op alle planken herinneringen zitten en mij toewenken en
verhalen van vroegere dagen.
Waar is het edele hart, dat in die dagen hier klopte? Waar is de diep
doordringende, de veel omvattende, de wijsgeerige geest, die hier
werkte?
...........................................................................
...........................................................................
En daar ginds staat de oude met marmerpapier beplakte doos. Toen ik op
de kamer van haar vorigen eigenaar kwam, zooals ik beloofd had, heb ik
ze opengedaan en de viool gevonden met drie gesprongen snaren: ik heb ze
in de hand genomen en getokkeld op de laatste snaar, doch haar
trillende, weemoedige toon, eenstemmig met dien van mijn gemoed, trof
het oor niet meer, waarvoor hij gewoon was te klinken. Dat gevoelige
zintuig was nu gesloten voor deze, en misschien geopend voor hemelsche
klanken. Zou het nu voldoening smaken, dat fijne gevoel voor het
schoone?
Ik heb toen de viool in de bordpapieren doos gelegd, om ze mede te nemen
als een aandenken, en zoo staat zij daar, stoffig als de herinnering aan
dingen, die niet meer zijn.
........................................................................
........................................................................
Maar, waar dwaal ik heen! De gedachten schieten te veel vooruit, en de
vingers grijpen te ver in de bladen van het Boek, dat ik in handen heb;
de enkele bladzijden, die ik beloofde u nog te laten lezen, liggen niet
zoo ver in het boek en zijn van vroolijker aard.
Vijf jaren waren voorbijgegaan, waarin ik maar bij tusschenpoozen te
huis was geweest, toen ik eindelijk weder het eene van de tweelinghuizen
binnentrad.
Voor mij--wat een druk bewogen tijd, wat een tijd van ontwikkeling en
verandering, waarin nu eens gedwaald, dan weer teruggekomen was, waarin
zich de geest uit een rusteloozen chaos gevormd had, niet tot een
stilstaand water, want de geest staat nooit stil, maar tot een stroom,
die eene vaste richting heeft aangenomen. Maar wat al veranderingen in
vijf jaren!
Doch dat oude huis stond daar nog altijd rustig en onveranderd, rustig
als de ziel der bewoners: zijn spitse gevel wees ten hemel, evenals het
gemoed der bewoners, zijne glazen gl
|