en onder
een hoop mathesis lag--of naar eenig taalkundig ondergoed, waarvan ik
niet meer wist, waar ik het gelegd had. Ook bemerkte ik, dat ik eene
menigte zaken bij mij had, die niet noodig waren, en aan den anderen
kant soms vergeten had, mee te nemen, wat volstrekt onmisbaar bleek.
Evenwel was het vrij goed afgeloopen en werd ik over de grenzen der
wetenschap toegelaten.
* * * * *
De laatste avond tehuis! Wat een zonderling gemengd gevoel bevat dit
oogenblik voor een jongen! Voor de ouders is er alleen verdriet. Maar de
jongen vol vuur en levenslust, wien de wanden der ouderlijke woning te
eng worden, die de wieken wijder uit wil slaan, voor wien de wereld een
tooverparadijs is, vol half bekende, en daarom des te aanlokkender
genoegens, die zich de grootsche gestalten der edele vriendschap en
liefde, van moed, roem en eer met de schitterendste kleuren heeft
afgemaald--een jongen, voor wien alle geluk reeds bevat is in dat eene
tooverwoord _vrijheid_! O, hoe anders, hoe gemengd zijn zijne gevoelens,
als hij die wereld in zal treden!--Hoe trouw en braaf zijn hart, hoe
edel zijne beginselen ook zijn, met hoevele banden hij ook in warm geval
gehecht zij aan zijn ouderlijk huis, het oogenblik, dat hem vrij zal
maken, dat hem in dat tooverland zal voeren, is te aangrijpend, te sterk
prikkelend, om niet op te wegen tegen het verdriet van scheiding, en om
dat verdriet niet terug te drijven en alleen geluk voor te spiegelen.
De laatste dagen tehuis waren in drukte van allerlei aard
voorbijgevlogen; den allerlaatsten dag had mijne moeder nog eenig geld
van haar en eenige flesschen lekkernijen en besten wijn bij mijn goed
gepakt, hetgeen ik eerst naderhand bemerkte; toen was eindelijk alles
klaar en hadden wij niets meer te doen, dan te wachten, dat de avond zou
omgaan.
O, hoe pijnlijk was die avond, met dat gesprek, dat maar niet vlotten
wilde en die nietsbeduidende woorden en zinnen.
Er zaten daar niets dan lichamen om de tafel, ieders geest was afwezig,
ieders gedachten hadden hare eigene bezigheden. Men wilde niet over het
afscheid spreken en alleen daaraan dacht de geest--men wilde over iets
onverschilligs spreken en niets van dien aard kon den geest boeien.
Algemeene stilte.
--Wat waait het, zei mijnheer Tjilp om iets te zeggen.
--Ja, zei mijne moeder.
--Ja, zei mijn vader in een anderen toon.
--Ja, zei ik, weder in eene andere toonwijziging.
Lange stilte.
Ik ve
|