die al kleiner en kleiner worden, de lucht in en
eindelijk uit het oog, gelijk de morgennevel, die voor het zonlicht
uitwijkt, en zijn slepend kleed na zich trekt. Gelukkig voor den armen
leerknaap, die er gekneusd, maar toch levend afkwam, en voortsnelde naar
eenig toevluchtsoord, de wijde wereld in. Daar is hij aannemer van
huizen geworden en bouwt zich in de groote steden spoedig rijk. Zelfs
wordt hem eerlang het maken van een monument opgedragen.
Zachtjes aan werd de gewone wereld weer hersteld. De takken verscholen
hun dwaze, spookachtige gezichten, de schaduwen krompen in, het licht
begon alle vormen, als de steenhouwer, van de grove omhullingen te
ontdoen en ze scherper en nader aan te dringen; de boerenhoeven werden
weder op haar plaats gezet in de nesten van groen; als een gouden maan
ging de phantasie onder, en de scherpe, alles ziende zon van het
verstand rees op.
En de ruiter, die, nog altijd verstijfd van schrik, in het zand had
gezeten, kwam weer, hij wist niet hoe, op zijn paard, dat hij met de
toomen verward vond in de struiken. Het beest schudde zich en rilde niet
minder dan de ruiter, die, bevreesd om achter zich te zien naar den
dorren heksenkring met zijn krans van paddestoelen, rende naar de stad,
waar hij mij stillekens alles vertelde, en zijne haren liet zien,
verzengd door den gloeienden walm van den zichzelven verbrandenden bok.
Er is geen twijfel aan of de man heeft het geheim betrapt van de wording
en voortplanting van onze tegenwoordige bouwkunst; en naar zijne
beschrijving te oordeelen, heb ik het heksenkind als meester zien bouwen
aan eene nieuwe villa in mijne buurt.
Wees voor hem gewaarschuwd door uw vriend
BAMBOOTS."
* * * * *
WANDELINGEN DOOR DE WERELD.
I.
Ik ga de wereld doorreizen, mijn waarde, en u van tijd tot tijd mijne
berichten toezenden.
Gij schrikt reeds, als ik u wel ken, voor eene reisbeschrijving, omdat
gij weet, hoe de meesten reizen.
Zoo zaten er eenigen op de boot met mij, dezen zomer, die ik u veilig
als monsters kon overzenden van het geslacht der hedendaagsche
reizigers. Daar heeft er een zich neergeplant, die maar reist om aan te
komen: hij draagt als eene pyramide zijn lot, en blikt rechts noch
links, tot hij er is. Ginds loopt een ander, die slechts reist, opdat
men wete, dat hij reist; en zijn troost is niet te zien, maar gezien te
hebben en te kunnen zeggen: d
|