bewegen.
Sommige van deze omstandigheden had ik van mijn vader, andere van Bella
vernomen, die ze mij verhaalde, toen wij eens eene lange wandeling
deden.
Hare wangen gloeiden van het vuur, waarmede zij gesproken had. Wat eene
teederheid was er in den klank van hare stem, als zij van mijnheer en
mevrouw v. N. sprak, en als zij herinnerde, wat zij voor haar vader en
voor haar, arme, gedaan hadden. En hoe zij getracht had, dit te
beantwoorden en hoe zij gebeden had om zegen over hare weldoeners!
O, zegen op u, dacht ik, zegen op u, Bella! voor alles, wat gij in het
huis mijner ouders voor hen geweest zijt, zegen op u, voor de liefde en
zorg, waarmede gij ze omringd hebt, toen ik weg was, voor de
vroolijkheid, die altijd was, waar gij waart, voor den lieven klank uwer
stem, aan wier toon men de stemming uwer ziel kon kennen!
Of deze gedachten duidelijk genoeg in mijne oogen te lezen stonden, toen
ik ze lang op haar vestigde, terwijl zij sprak, weet ik niet, maar zij
sloeg de hare neder.
--Bella, zeide ik, weet je wel, toen je een klein meisje was, dat ik je
eens in het gras met die rozen zag zitten spelen?
Zij lachte zoo welluidend, dat de vogels in het bosch gingen medezingen.
--Ja, zeide zij, en een wonderlijk, eigenzinnig kind was ik toen! Zou je
gelooven, vervolgde zij opeens ernstig, dat ik toen een bepaalden afkeer
had van alles, wat gewoon was: speelgoed, gewoon speelgoed, daar een
ander kind gelukkig mee zou geweest zijn--het is waar, ik heb het zelden
gehad----maar ik had het toch niet willen hebben, ik moest iets vreemds
hebben, iets, dat mijn eigen was, dat ik zelf en alleen koos: zoo was
het met alles. Ik was een eigenzinnig, zonderling klein kind; ik hoop
niet, dat die trek mij bij is gebleven, want ik heb een afkeer van
vrouwen, die opzettelijk zonderling willen zijn; de vrouw moet het
gewone leven niet versmaden, zij moet er niet buiten of boven willen
staan, maar zij moet dat juist verhoogen, veredelen, en dan wordt het
vanzelf minder plat en prozaisch!
Ik glimlachte om het vuur, waarmede zij sprak.
--Lach je mij uit? vroeg zij met een opgeruimd gelaat.
--Ik glimlach, zei ik, maar het is uit genoegen; ik bewonder je--ik maak
nooit complimenten--dat je eene zoo juiste beschouwing hebt van het
leven en van de wijs om het te veredelen; vrouwen vallen meest in
uitersten; of zij maken zich weinig beduidend en alledaagsch, of zij
zijn altijd in de wolken en geneigd tot mysticisme.
Zeker, w
|