ok voor het
uitwendige genoeg punten van vergelijking kunnen, vinden: b.v., mijn
koffer is bedekt met leer: leer, mijnheer, is een weefsel, geheel gelijk
aan het weefsel onzer huid, de huid, die mijn en uw hoofd, indien gij
ten minste niet gescalpeerd zijt, bedekt; mijn koffer en mijn hoofd zijn
dus met hetzelfde weefsel bekleed, welk weefsel op zijne oppervlakte
weder bij beide met een ander gelijksoortig, het celweefsel van het
haar, is begroeid: alleen bij den eene (het is een ouderwetsche koffer)
is het rood en wit koehaar, en bij het andere menschenhaar.
En mocht nu voor het overige, wat den parallelepipedischen en den
bolvorm aangaat, de vergelijking in vele punten falen--hebt gij Homeros
gelezen?--welnu, gij zult bij hem kunnen opmerken, dat het tot het wezen
eener vergelijking behoort, dat zij niet in alle deelen doorgaat.
Maar nog eens, ik sprak niet van _uitwendige_, maar van _inwendige_
gelijkenis.
Van mijne jeugd af werd mijn koffer--ik meen mijn hoofd--steeds gevuld:
ik kan niet opnoemen, wat er al zoo inging, maar dat is zeker, dat het
boeltje goed werd aangestampt en de hoekjes gevuld. Maar toen het op het
laatst liep, was er dikwijls een gevecht tusschen mijne meesters over
den voorrang; de een nam te veel plaats in naar den zin van den ander,
ieder wilde de beste plaats voor _zijne_ goederen, en ieder wilde zijn
goed bovenop leggen, dat het niet door de zwaarte van het overige wierd
gekreukt. Het was verder weer natuurlijk volgens de _koffer-logica_, dat
zij zooveel inpakten als zij konden, daar zij het allen op dit eene punt
eens waren, dat, hoe meer er in een koffer is, des te meer er ook uit
kan komen.
Zij rekenden er evenwel niet op, dat de bodem er wel eens uit kon vallen
of breken.
En mijne goede moeder, die ook zoo bezorgd was om toch van alles in mijn
hoofd--ik meen in mijn koffer te pakken.
Zoo werden dan mijn hoofd en mijn koffer ongeveer eveneens behandeld en
volgepropt, en beide naar de stad X geadresseerd, om daar uitgepakt te
worden.
Te X werd ik uitgepakt, als een reiziger aan de grenzen: de hooggeleerde
douanen snuffelden en doorzochten of alles in orde was, voordat ik met
mijn boeltje veilig de grenzen der wetenschap over mocht.
Maar wat mij zoo vaak, als ik op reis was, gebeurd is, dat ik behoefte
had aan iets, dat onder in mijn koffer zat of maar niet te vinden was,
geschiedde evenzoo bij mijn examen.
Telkens zat ik te zoeken naar een stuk geschiedenis, dat misschi
|