FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   119   120   121   122   123   124   125   126   127   128   129   130   131   132   133   134   135   136   137   138   139   140   141   142   143  
144   145   146   147   148   149   150   151   152   153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168   >>   >|  
at zij aan de zon ontleent, gebruikt om wat deze in helder daglicht stelt, weer terug te voeren in mythischen schemer, de maan, die met de zon denzelfden strijd voert als in den mensch de verbeelding met het verstand, als in den roman de verdichting met de historie. Ik begon te zien,--ik weet nog niet wat; ik trok met mijn stok een pentagram op den grond, en bedacht eene bezweringsformule;--ik zag--maar waarom _ik_? Laten wij er eene legende van maken; legende, kind van het morganatisch huwelijk van feit en fictie; laten wij een ruiter hierheen doen draven over den weg, die het land doorsnijdt. Ik zie hem al, hem en zijne schaduw. Zij gelijken wel een paar van de wolken, die voorbij de maan zweven, de man, die zonder scherp begrensden vorm in draf daarheen trekt, en zijne schaduw, die naast hem, en even nevelachtig als hij, het lage hakhout even streelt en er langs glijdt. Het is doodstil en eenzaam, de hoefslagen smoren in het zand: hoor, hoe stil het is, ting--een klokslag, zeer in de verte: er leven dus nog menschen, waar klokken zijn, die zij aan den gang moeten houden of zijn het eer de klokken, die de menschen aan den gang houden? De schim op dat hakhout staat stil en de ruiter ook, om te luisteren: alles doodstil; over de vlakte is niets te zien, dan in de verte ongelijke, hoopjes schaduw, waar over dag boerenhoeven in kunnen zitten, maar die thans verdwenen zijn; doodstil,--woew, woew!--in de verte slaat een werfhond even aan, maar zoover, zoover als alles wat over dag werkelijkheid heet. De schim glijdt weer voort over het hakhout en de ruiter haar na. Wat zijn die witte gedaanten, die in een kring daar op het veld zitten? Het paard maakt er een sterken zijsprong voor, steigert, met de voorbeenen maaiend, dat de hoeven tegen elkaar kletteren, en stort onderstboven, nadat zijn ruiter al in het zand is gegleden. In twee, drie wentelingen is het weer op de been, terwijl de ruiter midden op den weg zit en zitten blijft. Hij had nu ook wel willen schrikken en op zij springen, maar was als aan de plek gekluisterd op den weg, die voorbij den heksenkring loopt. Wat groeien die paddenstoelen! Waar er geen staan, spruiten zij met snelheid uit, en die er zijn, zwellen, tot zij zoo groot zijn als kinderen. Het glinstert er, het wriemelt, het zweeft, het leeft. Op elken zit eene schim; deze geven elkaar de hand en gaan draaien en gieren, zij zijn alle gemaskerd en verkleed. Hier schijnt het Orfeus te zijn, op eene padde
PREV.   NEXT  
|<   119   120   121   122   123   124   125   126   127   128   129   130   131   132   133   134   135   136   137   138   139   140   141   142   143  
144   145   146   147   148   149   150   151   152   153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168   >>   >|  



Top keywords:

ruiter

 

doodstil

 

zitten

 

schaduw

 

hakhout

 

glijdt

 
voorbij
 

elkaar

 

legende

 

zoover


houden
 

klokken

 

menschen

 

maaiend

 

voorbeenen

 

verdwenen

 

hoeven

 

kletteren

 
gedaanten
 

werkelijkheid


onderstboven

 
zijsprong
 

werfhond

 

steigert

 

sterken

 
wriemelt
 

glinstert

 
zweeft
 

kinderen

 

snelheid


zwellen

 

verkleed

 

schijnt

 

Orfeus

 

gemaskerd

 

draaien

 

gieren

 
spruiten
 

midden

 

terwijl


blijft
 
kunnen
 

wentelingen

 
gegleden
 
willen
 
groeien
 

paddenstoelen

 

heksenkring

 

gekluisterd

 

schrikken