et had voorgeschreven, in een kerk. In houding en
gelaatsuitdrukking missen beide figuren de zachte gevoeligheid der
Annunciatie op den buitenkant van het Lam. Het is een staatsiebuiging,
waarmee de Engel Maria begroet, en hij komt niet met den lelietak zooals
daar, niet met het hoofd omgord door een smallen diadeem, doch met een
schepter en een rijke kroon, en op zijn aangezicht de strakke,
aeginetische lach. In gloeiende kleurenpracht en schittering van
paarlen, goud en gesteente overtreft hij alle engelfiguren, die Van Eyck
schilderde. Groen en goud het kleed, donkerrood en goud de brokaatmantel,
en de vleugelen bezet met pauweveeren. Het boek voor Maria, het kussen
op de schemel zijn weer met de doordringendste zorg afgewerkt. In het
kerkgebouw zijn de details met een anecdotische uitvoerigheid aangebracht.
De vloersteenen vertoonen behalve de teekenen van den dierenriem, waarvan
er vijf zichtbaar zijn, drie tafereelen uit de geschiedenis van Simson en
een uit die van David. De achterwand van de kerkruimte is versierd met
beeltenissen van Isaac en Jacob in medaillons tusschen de bogen, van
Christus op den aardbol met twee Seraphs in een glasvenster geheel bovenin,
en daarnaast als muurschilderingen nog het vinden van het kind Mozes, en
het ontvangen van de tafelen der wet, alles opgehelderd door leesbare
opschriften. Eerst in de vakken van de houten zoldering wordt de decoratie,
die ook daar nog is aangeduid, onduidelijk voor het oog.
En dan weer het wonder: bij die opeenhooping van uitgewerkte bijzonderheden
gaat evenmin als bij de Madonna van Rolin de eenheid van toon en stemming
verloren. Daar was het de vroolijkheid van een helder buitenlicht, dat den
blik over de hoofdvoorstelling heen in wijde verten trok; hier hult de
geheimzinnigste donkerte van het hooge kerkgebouw het geheel in zulk een
waas van ernst en mysterie, dat het oog schier met moeite de anecdotische
details komt te ontwaren.
Ziedaar het effekt der "ongebreidelde uitwerking" in de schilderkunst.
De schilder, deze schilder, kon binnen een ruimte van nog geen halven
vierkanten meter zijn ongebondensten lust tot detailleering den vrijen
loop laten, (of moet het zijn: aan de lastigste opdrachten van een
ondeskundigen vrome voldoen?), zonder ons meer te vermoeien dan een blik
op het levend gewemel der werkelijkheid het zelve doet. Want het bleef
een blik; de dwang der dimensien legde beperking op, en het doordringen
in de schoonheid en de bijzonderhe
|