rval der feudaal-absolutistische klassen, een gevolg van het feit,
dat de maatschappelijke ontwikkeling hunne ekonomisch-sociale funkties
meer en meer overbodig maakte, gelijk heden ten dage voor de bourgeoisie
het geval is, openbaart zich gedurende de 18de eeuw op velerlei wijze.
Ten eerste in ekonomisch opzicht, door de toenemende ontreddering der
rijks-finantien, de steeds verergerende onbekwaamheid der regeering om
een evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven tot stand te brengen. De
uitgaven stijgen, ten gevolge van waanzinnige verspil- en pronkzucht,
omslachtige en dure administratie, ongelukkige oorlogen, enz. reusachtig,
en ofschoon de uitgemergelde massa's al zwaarder belast worden, het
deficit verslindt alles, het groeit onophoudelijk en blijft groeien tot
alle hervormingspogingen hebben gefaald en haar volkomen hulpeloosheid,
haar volslagen onmacht de zaken verder te voeren de monarchie ten slotte
noodzaakt tot den stap die haar eigen val tengevolge moet hebben: de
bijeenroeping der Algemeene Staten. Revolutionaire bezems alleen kunnen
den augiusstal der administratie, dat broeinest van geknoei, verkwisting
en korruptie, schoonvegen. Onder Lodewijk de XVde slokt deze een groot
deel van de staatsinkomsten in, zij biedt aan de bevoorrechte klassen
een haast-onbegrensd gebied tot het botvieren hunner parasitaire lusten.
De voornaamste parasiet op de staatskas is de adel. Om en bij de 30
millioen frs. jaarlijks haalt hij naar zich toe in den vorm van
pensioenen, tractementen van frs. 100.000 voor parade-posten in de
provincie enz.; de 12.000 adellijke officieren kosten aan den staat per
jaar 46 millioen frs. (de 135.000 soldaten 44 millioen!)[2] Een vijfde
van de staatsbegrooting komt aan den adel ten goede. Naar mate zijn
politieke macht en zelfstandigheid verminderen, klampt hij zich vaster
aan het gecentraliseerde koningschap om dit uit te zuigen; zijn
maatschappelijke funkties (krijgsdienst, rechtspraak) heeft hij
grootendeels verloren of ze zijn tot bloote privilegies geworden; het
platteland, waar hij weleer 't eenvoudige, stalende leven der feudale
tijden voerde, verlaat hij meer en meer, het werd voor den verwenden,
verwijfden hoveling tot een oord van verschrikking. Diep in de wordende
burgerlijke maatschappij boort hij zijn wortels om haar sappen op te
zuigen, maar geen penning draagt hij bij tot de lasten van den modernen
staat.
Naast hem, of eigenlijk boven hem, verheft zich de andere groote
maatsc
|