em vervreemd heeft.
Grimm was een jonge Duitscher, op 't eind der jaren veertig in 't gevolg
van den prins van Saksen-Gotha naar Parijs gekomen. Rousseau had hem
leeren kennen in de bewogen dagen van Diderot's gevangenschap en direkt
een bevlieging voor hem gekregen, waarschijnlijk doordat Grimm een goed
musicus was en zijn enthousiasme voor de italiaansche muziek deelde,
want overigens hadden zij in aanleg weinig gemeen. Hij introduceerde den
jongen man, die zich zeer bescheiden voordeed, bij al zijn kennissen en
deed wat hij kon om hem vooruit te helpen. Grimm was bekwaam en ijverig,
een stoere werker, Rousseau verreweg de baas in zelfbeheersching,
plooibaarheid en volharding; hij maakte al gauw carriere en ontpopte
zich als een echte streber. Hij kreeg een betrekking bij den hertog van
Orleans, werd zaakgelastigde van de vrije rijksstad Frankfort, en begon
een "Correspondance litteraire," een soort bulletin voor buitenlandsche
vorsten van al wat op 't gebied van kunst, letteren enz. te Parijs
verscheen. Deze onderneming zette hij lange jaren voort. Hij had
zelfbeheersching en takt genoeg om, ook toen Rousseau en hij geslagen
vijanden geworden waren, zich in zijn "Correspondance" steeds gematigd
en voorzichtig over den gevierden schrijver uit te laten, terwijl hij in
't verborgen tegen hem stookte en wroette. De man bracht het ver:
oorspronkelijk bevriend met de materialistische philosophen draaide hij
langzamerhand bij en eindigde als een trouwe knecht van troon en altaar.
Hij kreeg toen den titel van "baron van het heilige duitsche rijk," en
was daar zeer verheerlijkt mee.
In het begin der jaren vijftig hield monsieur d'Epinay zich bezig met 't
vergrooten en verfraaien van zijn kasteel Les Charmettes, bij
Montmorency. Dat was juist in den tijd van de groote intimiteit tusschen
Rousseau en Mme d'Epinay, toen Francueil niet meer haar minnaar was en
Grimm nog niet. Rousseau kwam in dien tijd veel op het kasteel en op een
keer dat hij en Madame d'Epinay naar den in aanbouw-zijnden nieuwen
vleugel waren gaan kijken, strekten zij hun wandeling uit tot de
moestuinen en het waterreservoir aan de zijde van het park, waar dat aan
het woud van Montmorency grensde. Op een bekoorlijke eenzame plek stond
daar een klein, heelemaal vervallen huisje: de Hermitage heette het.
"He," zei Rousseau, "hier te wonen." Madame d'Epinay antwoordde niet
veel, maar zij onthield den wensch van haar vriend en een jaar later
bracht zij hem na
|