, groeide in Rousseau verbittering en haat tegen
de machtigen en rijken en hun verkankerde maatschappij, tegen de valsche
glans dier wereld waar een stank van verderf en ontbinding uit opsteeg,
groeide onweerstaanbaar verlangen naar een nieuwe gemeenschap van
eenvoudige harten en simpele, doorzichtige levensverhoudingen. Hij was
in gisting, gelijk alles om hem heen in gisting was.
Het gebeurde dat hij op een dag, al gaande, bladerend in een nieuwsblad,
de "Mercure de France," om de verveling van den weg te bekorten,
toevallig de prijsvraag las, kort voordien door de Akademie van Dijon
uitgeschreven: "Heeft de vooruitgang der wetenschappen en kunsten
bijgedragen de zeden te verbeteren of ze te bederven." En plotseling,
voor hemzelf gansch onverwacht, barstte een geweldige orkaan los door de
bergen en dalen zijner ziel; zijn hart bonsde, zijn tranen vloeiden; hij
merkte 't niet. Uit de warme vruchtbare verwardheid van de ondere
zielsfeeren, maakten gedachten zich los in hem en stegen tot 't bewuste,
met zware wiekslagen, zooals woudduiven opvliegen uit 't
diepst-van-'t-woud.
Gelijk den droomers en dichters van dezen tijd soms plotseling, uit de
opeenhooping van vele indrukken, door de jaren vergaard, het Gezicht
opengaat op het wezen der klassenmaatschappij en zij de afschuwelijkheid
van de uitbuiting en de ellende van druk en slaafschheid beseffen;
gelijk dan in hen opgloeit haat tegen de verdrukkers en liefde voor de
verdrukten, dat zij beven van hitte en kou, liefde en haat in
eenen,--zoo was hij. En gelijk voor die dichters en droomers dan het
lichtverschiet openwaait van een ander leven dan van willekeur der
grooten en verdrukking der kleinen en strijd van allen tegen allen, een
leven van vrede en broederlijke liefde en zachte aanhankelijkheid; en
zij de armen uitstrekken daarheen en 't heerlijk visioen aanroepen, dat
't blijve, sidderend van verlangen--zoo deed hij.
Maar wanneer voor ons die nu leven, ons gelukkigen, 't Gezicht op het
nieuwe leven opengaat, dan gaat tevens open zijn wording uit het
tegenwoordige en 't Beeld der Communistische Toekomst rijst, vast en
klaar in groote trekken, kind van den Arbeid en van den Strijd. En ook
rijst 't Gezicht van de scharen der strijders, millioenenhoofdig, zooals
zij optrekken door alle wereldsche landen, hun wilskrachtige,
hoopverlichte gelaten bestraald door zon van zekerheid. En dan doortrilt
de opperste vreugd van deze tijden, de vreugd van de makkerschap der
To
|