ntes" werd eenmaal gedeeltelijk opgevoerd bij een algemeen
belastingpachter, La Popeliniere, en toen nog eens bij een groot heer,
den "intendant der menus." Het werk beviel den modeman der hoogste
kringen, den hertog de Richelieu, die beloofde te zorgen dat 't voor den
koning zou worden opgevoerd. Maar er kwam niets van. Wel hielp Richelieu
hem aan wat anders: het omwerken van een zangspel, woorden en muziek, de
"Fetes de Ramire," door Voltaire geschreven, door Rameau gekomponeerd.
Maar de afgunst van den vak-musicus op den dilettant-componist deed
Rameau zeer deloyaal handelen; hij beschuldigde Rousseau van plagiaat
en maakte dat diens naam bij de uitvoering op de programma's enz. niet
genoemd werd. Francueil beloofde aan Rousseau te zorgen dat de "Muses
galantes" door de Parijsche opera werden aangenomen, maar ook daar kwam
niets van. Toen probeerde hij 't nog met "Narcisse," trachtte dit
gespeeld te krijgen. Ook weer vergeefs. Hij werd nu heelemaal ontmoedigd
en gaf elke poging om naam te maken op.
Gaandeweg had hij vele menschen leeren kennen uit de intellektueele
kringen en de wereld der groote finantiers. De dames uit die wereld
vonden hem interessant, ondanks zijn gebrek aan gemakkelijkheid, zijn
onhandige complimenten, zijn stijve manieren. Hij was heel anders als
al de gladde heertjes die hun 't hof maakten, anders ook dan de overige
intellektueelen, meest briljante verstands-menschen, maar zonder
innerlijke warmte. In den regel slechtbespraakt, kon hij uitschieten in
plotseling vuur van welsprekendheid als 't onderwerp hem ontroerde, uit
diepten van zijn wezen die hij zelf nog niet kende, schoten dan
gloeiende stroomen omhoog.
Hij zelf voelde zich in dat milieu altijd onzeker. In zijn bestaan was
een pijnlijke gespletenheid: het leven dat hij leidde, de kringen waarin
hij verkeerde, pasten niet bij zijn neigingen, zijn aanleg, zijn diepste
ik. Zijn wezen bleef innerlijk vreemd tegenover dit milieu van
zielsleege verfijning. Hij trachtte zich aan te passen, hij hoopte soms
toch nog te slagen, deed overdreven-beleefd, zijn beleefdheid was
zoetsappig en vermoeiend. Als hij op de kasteelen der groote heeren
logeerde, maakte hij zich beminnelijk met komedietjes schrijven, die dan
door de gasten werden opgevoerd; komediespelen was toen met coquetteeren
de meest geliefde tijdpasseering der "wereld waarin men zich verveelt."
De dagen stroomden voorbij. Zij vielen den een na den ander in den
afgrond van het verled
|