de stem der kleine burgerij,
dier raadselachtige klasse, raadselachtig voor wie niet haar wezen ziet
als het gevolg van haar positie in de produktie-verhoudingen; dier klasse
gedoemd gelijktijdig reaktionair en revolutionair te zijn.
Het boekje maakte zijn schrijver met een slag beroemd. De letterkundigen
prezen den stijl; de philosophen apprecieerden de koenheid van denken;
al schudden zij het hoofd over de aanvallen op de wetenschap, zij bleven
Jean Jacques toch beschouwen als een der hunnen, ietwat een zonderlinge
bondgenoot maar toch welkom om zijn ruige kracht. Wat hem zelf aangaat,
hij had beloofd aan de Encyclopedie mee te werken en schreef daarin de
artikelen over politieke economie en muziek. Het groote publiek
beschouwde de "Discours sur les sciences et les arts" (Redevoering over
de kunsten en wetenschappen) als een briljante paradox tegen de
beschaving--een welkome afwisseling van zijn gewone lektuur.
Hij kreeg een heele sleep polemieken, waaronder een met den koning van
Polen, en antwoordde in verscheiden brochures. Hij hield voet bij stuk
en gebruikte de gelegenheid om verscheiden punten, o.a. zijn ideaal van
maatschappelijke gelijkheid duidelijker uiteen te zetten. "De weelde
bederft alles," luidt het in zijn "Antwoord aan den koning van Polen,"
"zoowel de rijkaard die er van geniet, als de ellendige die haar
begeert." "De weelde" (in het "Antwoord aan den heer Bordes") "moge
noodzakelijk zijn om aan de armen brood te geven; maar zoo er geen
weelde bestond, zouden er ook geen armen bestaan." En als noot hierbij:
"De weelde voedt honderd armen in de steden, maar doet er honderdduizend
sterven op het platte land.... Het verspillen der grondstoffen die den
mensch tot voedsel dienen maakt alleen reeds de weelde haatbaar. Er moet
vleeschextrakt zijn in onze keuken, daardoor hebben zoo vele zieken geen
bouillon. Er moeten likeuren zijn aan onzen disch, daarom drinkt de boer
slechts water. Er moet poeder zijn voor onze pruiken, daarom hebben
zooveel armen geen brood."
Duidelijk spreekt uit dergelijke passages de sociale grond van zijn haat
tegen de "beschaving." Hij kon zich deze niet anders voorstellen, dan
verbonden met klasse-bevoorrechting en maatschappelijk onrecht, daarom
vervloekte hij haar. Gelijkheid was hem liever dan kultuur.
Wat de tijdgenooten in zijn boekje onmiddellijk trof was de gaping
tusschen beginsel en praktische konsekwenties.
Zijn stellingen waren uiterst-revolutionnair, meedoogen
|