en strijd tegen
dwang, voor de bevrijding der persoonlijkheid, hij wil het geluk der
menschheid, hij gloeit van medegevoel voor de slachtoffers van de
willekeur der monarchie en het fanatisme der priesters, hij strijd met
animo, met moed, met overtuiging;--maar hij strijdt immer met een
ironischen glimlach om de lippen, hij vindt de ergste uitwassen van het
oude stelsel misschien nog meer belachelijk dan haatbaar, hij is nooit
ontroerd met de diepe bewogenheid, die de onderste wateren der ziel in
beweging brengt. Hij is klaar, maar vlak; levendig, niet vurig. Hij
gelijkt niet in het minst op een apostel, (die kon de groote bourgeoisie
niet voortbrengen) hij verstaat het uitstekend zijn persoonlijk belang
te dienen naast het algemeene zijner klasse; vier en twintig jaar oud,
blijkt hij gelijktijdig even vervuld van het epos dat hij schrijven als
van de finantieele zaken die hij op touw zetten wil; "grand brasseur
d'affaires et grand remueur d'idees,"[18] gelijk Jaures' gelukkige
omschrijving luidt, leeft in hem zoowel de onzelfzuchtige energie, de
dapperheid, het enthousiasme die het deel zijn van _opkomende_ klassen,
als het egoisme en de cynische menschen-verachting, die ten eeuwige dage
_uitbuitende_ klassen hebben gekenmerkt.
Een gelijksoortige tweeslachtigheid als bij Voltaire doortrekt de
wereldbeschouwing en de moraalphilosophie der voornaamste materialisten
van dien tijd. Zij zijn allen vol energie, vol daden-drang, vol
stoutmoedig vertrouwen, door de propaganda hunner ideeen de
menschenwereld te zullen veranderen,--maar de meest konsekwente
theoreticus van het materialisme onder hen, beschouwt den mensch als een
machine, de gedachte als een mechanische werking van de stof. Zij allen
zijn praktische idealisten, strijders tegen het onrecht, de willekeur,
de barbaarschheid en wreedheid van een ondergaand stelsel,--maar
Lamettrie verklaart de zinnelijke lust het hoogste doel van alle
aktiviteit, de hoogste gelukzaligheid te wezen en Helvetius noemt het
egoisme de norm van alle handelen.[19] Ten deele zijn deze theorien
natuurlijk de konsekwentie van de scherpe vijandschap der revolutionaire
philosophie tegen het christendom, haar afschuw van de huichelarij der
papen, die "water prediken en wijn drinken," zelfverloochening en
naastenliefde in den mond voeren en wier daden stinken van berekening en
genotzucht. "Liever turksch dan paapsch" zeiden de geuzen; "liever
liederlijk dan vroom" zeggen de materialistische phil
|