vast, want
zij waren de voorvechters der groote bourgeoisie, der finantieele. De
strijd die de groep wier klasse-bewustzijn zich in hun ideeen spiegelde,
voerde, was er een van uitbuiters tegen uitbuiters, van verdrukkers
tegen verdrukkers, van weelde-menschen tegen weelde-menschen, van de
heerschers van morgen tegen de heerschers van vandaag. Wat hij wilde,
wat hij als maatschappelijk Ideaal zag opglanzen, een samenleving zonder
uitbuiting en zonder verdrukking, zonder weelde en zonder verfijnd
genot, dat wilde niemand onder die glanzende strijders, stormloopers op
domheid en willekeur, die voorvechters van wettelijkheid en wetenschap,
die wegbereiders der moderne bourgeoisie. Zulk een maatschappij zouden
enkel de groote scharen der boeren en arbeiders en kleinburgers willen,
voor haar zouden zij leven en sterven, voor haar vechten en dooden in
den revolutie-tijd. Maar nu lagen zij nog gekromd onder het juk der
verdrukking, stom en dof. Zijn stem eerst zou ze wekken tot verzet, tot
bewustheid.
Zwaar is het lot van den mensch die tot taak kreeg te wekken de
slapenden. Zwaar, immers hij is makkerloos.
Toen zijn vervoering een weinig bedaard was stond hij op, nat van
tranen. Twaalf jaren lang brandde in hem de gloed van het enthousiasme,
opgevlamd in dat uur. Hij had de gouden eeuw aanschouwd, het Heil der
Menschheid had hij aanschouwd: dat waar te maken op aarde zou nu zijn
leven zijn.
Hij ging tot zijn vriend, nog trillend van opwinding, vertelde hem over
den prijsvraag en vroeg zijn raad. En zij bespraken samen, als vrienden
en strijdmakkers plegen, wat hij schrijven zou.[27]
Uit kracht van alles, wat hem aangeboren was, en van alles wat het leven
in hem tot ontwikkeling gebracht had, schreef hij zijn eerste "Discours."
Zijn lange gegriefheid om de verongelijkingen hem aangedaan; zijn
opgekropte geprikkeldheid tegen de geleerde, sierlijke, geraffineerde,
verdorven en dorre wereld waarin hij zich nooit had thuisgevoeld; zijn
oude liefde voor de natuur en voor de vaderlijke zeden, voor het sober
onafhankelijk bestaan van den handwerksman; zijn meegevoel met de armen
en verdrukten, met de eenvoudige harten die de groote oude waarheden
wisten en in praktijk brachten waardoor de wereld leeft: arbeid, trouw,
wederzijdsch hulpbetoon; zijn haat tegen een maatschappij, die kennis en
genot voor enkelen slechts bereikte ten koste van de verdierlijking der
groote massa en de zedelijke ontaarding van allen;--alles wat hij
|