j met dat menschen-wrak nog doen?--kuste
hij mijne handen en ik voelde zijne koude lippen en het nat van zijne
tranen op mijne vingers.
Ik herinner mij ook nog twee slanke jonge vrouwtjes, die als
danseressen met een kunstemakers-wagen reisden. Zij waren uit
de omstreken van Hannover. Ik dacht aan de figuur, die in het
tweede deel van De Kleine Johannes voorkomt, en waar Johannes
op verliefd geraakte. Een van de twee droeg een kindje van enkele
maanden, een mager borelingske, dat zij liet zuigen aan haar klein
borstje, dat uitstak tusschen de plooien van haar kleurig rood-en-
groene kleed. De andere had, in een vuil beddelaken, al bijeen
gebonden wat zij kon redden en ging er letterlijk onder gebogen.
Zoo had ik ze zien binnen brengen in het gevang. Ik had er
medelijden mee en kon zorgen dat ze seffens in verhoor werden
genomen en nog dienzelfden dag, van allen angst verlost, op reis
mochten naar Holland. Ik zie nog altijd hare oogen die mij stil-
lachend dankten.
Er waren in die dagen menschen die met politie of burgerwacht te
doen hadden omdat zij een zoogezegd duitsche hoed droegen, de
groene tint was zeer gevaarlijk. Op aanklacht van buren drongen
burgerwachten, met de bajonet op het geweer, huizen en kamers
binnen. Zij hielden huiszoeking of namen den vermoedelijken
verspieder in arrestatie. Er werd verteld van moffen in nonnekleeren
of met valsche baarden. Antwerpen voelde een echte haat tegen al
wat duitsch was, een haat sterker dan elders in het land, omdat de
vijand hier zoo hartelijk was onthaald geweest en zoo vrij zijn
gangen had mogen gaan.
Er waren ook Belgen die onschuldig verdacht en gevangen zaten.
In die dagen heb ik begrepen wat de "terreur" moet geweest zijn
tijdens de fransche revolutie. De aanklacht van 't is gelijk wie, het
minste onschuldig teeken of een verkeerd uitgelegd woord waren
voldoende om iemand te doen aanhouden. Ik zou van mijn eigen
vrienden in 't gevang ontmoeten en helpen verlossen. Ik ken er een
die, uit zijn droefheid en zijn wrok, een stuk literatuur schreef in zijn
cel en het mij in dankbare herinnering bij zijn vrijstelling
overhandigde met nog vochtige oogen.
Wij hadden soms oprecht beklagenswaardige gevallen te
onderzoeken: De forten van Luik vielen alle van 12 tot 17 Augustus
1914 maar om krijgsredenen, die ik hier onbesproken laat, bleef het
heeten dat zij nog altijd stand hielden en dat duurde zoo tot 24
Augustus. Welnu de enkele soldaten, die nog uit die forten
|