onverwacht aanzien gaf aan de stad, was de aanwezigheid van het
Hof in het Paleis op de Meir, sedert 17 Oogst, de vestiging der
regeering en de overkomst uit Brussel van de vreemde gezanten.
Antwerpen was de hoofdstad geworden en reeds werden toebereidselen
genomen om het Opera tot parlement en het Atheneum tot paleis
voor den Senaat in te richten.
Schier elken morgen kon men de koninklijke palfreniers de paarden
van het Hof, twee aan twee, de stad zien uitleiden voor hunne
dagelijksche wandeling in de omliggende parken. Voor het Paleis
bewogen schildwachten langs de Meir en de Wapperstraat, waar
doorgang voortaan was verboden. Een gendarm hield post voor de
poort om boodschappers en koeriers te woord te staan en wanneer
de poort openging was er een tweede gendarm om de boodschap
aan te nemen of den koerier bij een adjudant toe te laten. Het bleef
een graag verteld en aanhoord nieuwtje hoe Koning Albert elken
dag gezien werd, rijdend in zijn snelle auto naar een stadspoort, op
weg naar de vuurlijn. 's Zondags stonden de menschen te wachten
op de stoepen, nu dat het geweten was dat de Vorst de mis ging
bijwonen in de Sint Jacobskerk, in datzelfde weelderig renaissancekoor,
waar de plaats van Peter Pauwel Rubens nog wordt aangewezen in
het hooge gestoelte van blinkend ouden eik.
Het ministerie van buitenlandsche zaken was in het Athenaeum op
de Gemeenteplaats gevestigd. Ik zag er minister Davignon soms de
hellende stoep afdalen met zijn kalm en kommerloos gelaat. Alsof
het zeker was dat alles op zijn best zou afloopen, zoo glimlachte zijn
mond in den milden vierkant-geschoren baard.
De raad der Kroon zetelde in het Grand-Hotel op de Mechelsche
plein. Hier ook stonden soldaten in hunne wachthuizekens en kon
men af en toe volksvertegenwoordigers of ministers zien binnen of
buiten gaan of boyscouts met koeriers komen aangefietst. Een dag
zag ik er Frans van Cauwelaert in het portaal. Zijn baard scheen
zwarter om het bleeke zorgensmoede gezicht. In de nabije
Lindenstraat had ik de ministers Van de Vijvere en Helleputte
ontmoet die, ietwat verloren na eene kabinetszitting, langs de
winkelramen kuierden. Een ochtend vond ik minister Poullet, met
afwezige oogen moet ik zeggen, naar de prentkaarten van een
papierhandel staan kijken. Een auto snorde voorbij met Schollaert
erin. Hij verdween in de richting van den Mechelschen steenweg.
Die reed voorzeker naar het hoofdkwartier te velde, op inlichtingen
van de bevelvoerende
|