? Ik ging
op het erbarmelijk geluid af maar zag niets. Andere menschen
moesten ook uit de duisternissen zijn toegesneld. Een ervan droeg
een kleine lantaarn waarvan de gele schijn nu viel op het van schrik
vertrokken gelaat van een vrouw met loshangende haren en op
onze eigen gezichten die bleek opleefden uit den nacht. Met
snikken in haar keel vertelde de vrouw dat er een lijk lag in haar
huis van een die zelfmoord moest hebben gepleegd; dat zij van
schrik was weg gevlucht.
"Och God och God hij heeft zijn keel overgesneden..."
Wij gingen met haar mee. Haar wild geroep en het voortdurend
snikken deed een vizioen van bloed reeds voor mijn oogen opgaan.
De toegesnelde buren dropen weg de eene na den andere. Wij
waren nog met ons tweeen, een duistere man en ik, toen wij
aankwamen waar de vrouw ons wees, in een nauwe steeg. Het was
een eenkamerig huisje met een zolder. De vrouw opende de deur
en sprong met een gruwel weer achteruit. De schijn van het verlicht
vertrek sloeg ons verblindend in de oogen en viel in een breede
lichtstreep in de donkere steeg en op de vrouw die daar huiverend
staan bleef.
--"Boven! Boven" jammerde zij.
Wij klauterden den rechten steektrap op en daar, onder de pannen,
op den houten vloer, tusschen twee beddebakken, in den flauwen
schijn van een kaars, lag een man met rood-gezwollen gelaat de
tong reeds uit den mond, met de koord die aan de zolderkram
moest gebroken zijn diep in de vleeschen van den nek. Een
stuiptrekking bewoog de beenen. Ik sneed de spannende koord met
mijn zakmes over. Wij droegen de logge massa op het bed. De
man rook naar genever. Witte broesem kweilde nu uit zijn mond. Hij
zuchtte een paar keer en diep als een drenkeling en kwam weer op
adem. Toen ging weldra het gelijkmatig zwaar geronk van den
dronkaard. Wij kwamen weer buiten. De vrouw was weg maar in de
duisternis daar verder hoorden wij nog het voortdurend misbaar als
van een zinnelooze. Haar roepen van moord schreeuwde de
donkere huizen langs.
XI-Antwerpen Hoofdstad
Met den dag kwam er nu een grooter zenuwachtigheid in de stad.
Wij waren zoo goed als geheel afgezonderd van het overige
gedeelte van het land. Dit land was thans beperkt tot de provincien
Limburg, Antwerpen en de beide Vlaanders. De vlottende grens van
ons nog vrij gebied liep over Hasselt, Diest, Aerschot, Mechelen,
Aelst, Kortrijk, naar Frankrijk toe. Daar werden de gevechten
geleverd tusschen ons leger en de overweldigers. Aer
|