heengingen? Zij zouden het
leed der komende dagen niet meer moeten dragen. En toch het
was zoo wreed om te bedenken dat die den nood der tijden niet
waren te boven gekomen en de uitkomst van deze geweldige
wereld-tragedie niet zouden zien. Dan kwam in mij het wilde,
onstuimige verlangen van te leven, te leven, om toch eens getuige
te zijn hoe uit de wanorde van het oogenblik de harmonie der
nieuwe tijden zou groeien...
Ik stapte zoo mijmerend, een morgen, de O. L. V. Kerk binnen
onder den hoogen antwerpschen toren. Door de diepte der grijze
beuken zag ik de kruisoprichting van Rubens aan katrolkoorden
naar den kerkvloer dalen. Mijn hart kromp van ontsteltenis. Het
sublieme gewrocht dat voor ons als met de kerk vereenzelvigd was,
dat ons in de diepte der zijbeuken, telkens, als het geweldige drama
van den Kalvarieberg zelf, voor oogen was gekomen, het hong daar
nu scheef te bengelen als een oud-verkocht meubel dat moest
weggevoerd. De Kruisafdoening stond reeds op den grond. Ik zag
hoe Juliaan de Vriendt, de bestuurder der kunstacademie, het
wegruimen bestuurde en in dit treurig oogenblik nog zijn artiesten-
curiositeit naar boven voelde komen en met kennersoogen en
tastende vingertoppen de empatementen van den grooten meester
onderzocht. Dan werden de reusachtige drieluiken door verhuizers
de kerk uitgedragen tot op een natie-wagen, die langs het
Zuiderportaal gereed stond. Nu zag ik hoe in 't volle licht der straat
een groot wit doek werd neergelaten over het vruchtschoone
lichaam van den Gekruisigde.
Het waren de stille maar zekere teekens van het droevig doch staag
naderend einde.
XIV-De Beschieting Der Forten
De tragische dagen waren thans begonnen. Sedert 28 September
hoorden wij, zonder ophouden, het doffe brommen der kanonnen.
Sedert het bombardement van 't jaar 30 had Antwerpen dergelijk
geluid niet meer vernomen. Sedert den franschen tijd was het
geleden dat wij nog belegerd werden. De gang van den tijd bracht
weerom den oorlog rond onze wallen met een nieuw en nooit-
vermoed geweld.
Overdag scheen het wel te bedaren, het gerij en het menigvuldige
leven der groote stad smoorden de verdere geluiden. Maar tegen
den avond en binst den nacht ging het eendelijk gebons als van
zware deuren, toeslaande op het steenen gewelf van oude kelders.
Het brutale was daar bezig, het gebas der oorlogsbeest, ginder aan
de uiterste grenzen der antwerpsche vesting.
Waren het de duitsche stukken van 42. d
|