konden
ontsnappen, en in burgerkleeren, op lijfsgevaar, door de duitsche
linies geraakten, werden allen aangehouden, zoodra zij zich te
Antwerpen aanboden om terug in dienst te treden. Een heele tijd
hield men ze in 't gevang afgezonderd om hen te beletten het
gerucht van den val der forten te verspreiden.
Wij namen ze een voor een in verhoor. Zoo wisten wij, uit
den eigen mond der verdedigers zelf, hoe eerst de forten van
Chaudfontaine, Evegnee, Barchon en Pontisse door de duitsche
kanonnen werden onder vuur genomen en hoe de aanvallers overal
met verschrikkelijke verliezen werden achteruit geslagen. Hoe daarna
het fort Boncelles het te verduren had en het belgisch leger daar
wijken moest voor de overmacht. Wij rilden op onze stoelen als wij
ze, in hunne eenvoudige boeren-of werkmanstaai, hoorden
verhalen van die 42 cm. bommen, die zij, uren aan elkaar, op en
rond de pantsertorens hunner forten hadden hooren donderen, hoe
zij geen adem meer konden halen in den stikkenden rook der
salpeterstoffen. Van de vluchtelingen uit het fort Loncin hoorden wij
hoe generaal Leman zich daar had teruggetrokken en het er nog
dagen uithield zonder eenige betrekking met de wereld; hoe
eindelijk het kruitmagazijn ontplofte en de stukken beton der
koepels en de bergen van aarde in de lucht sprongen lijk fonteinen,
met de wegvliegende stukken van menschenlichamen; hoe zij die
nog ontsnapten slechts, door duisternissen rook en vuur, en onder
het geklaag en geroep van onzichtbare gekwetsten en stervenden,
nog uit de puinen geraakten en den dag weer zagen. Het waren
helden, hunne oogleden waren nog zwart van kruit, er waren er met
verbrande handen en wij moesten ze afgezonderd houden in een
gevang, als zij smeekten om voort te mogen vechten. De aarzeling
der krijgsoverheid duurde gelukkiglijk niet langer en weldra kwam
het verlof om ze in vrijheid te stellen en ik zelf werd gelast hun
eenige vaderlandsche woorden toe te spreken om hun duidelijk te
maken dat zij niet voor een vergrijp maar wel uit voorzichtigheid in 't
gevang weerhouden waren geweest. Ik was toen reeds dienstdoende
griffier geworden bij den substituut van den krijgsauditeur. Ik zie
nog altijd, in mijne herinnering, die kloeke jongens: ze werden allen
bijeen gebracht in een groote zaal van 't gevang en na enkele
aanmoedigende woorden gingen zij blij en zonder morren hun post
vervoegen.
Toen wij het gevang verlieten, dien avond, zei mij de jonge luitenant
der gendarmerie
|