poos, wenden de ogen aan die duisternissen
en ging men de mensch-fantomen erkennen. In de Jezusstraat
waar de telegraaf-centrale gevestigd is, schrok ik telkens voor een
donkere schim die er in de duisternis bewoog en die ik slechts aan
het vage licht-geflits van zijn dolk-bajonet voor een soldaat erkende.
Op de Meir bleven soms eenzame voorbijgangers sprakeloos staan
staren naar het zwarte Paleis van den Koning waar, door een slecht
gesloten luik aan een raam, een lijntje licht bleef gloren. De vorsten
woonden daar en de koninklijke kinders hadden er geleefd tot aan
den eersten Zeppelin-aanslag. Donker bewogen de schildwachten
over en weer op de stoep. De Schoenmarkt was afgesloten door
een duister-bewegende muur van sprakelooze gestalten, soldaten
die het gouverneurs-paleis,--waar de generale staf gevestigd was--
tegen een mogelijken aanslag moesten beschermen. Wie langs de
Eiermarkt zijn weg voortzocht door den nacht, kwam opnieuw op
vaag-glimmende bajonetten stuiten, die den toegang tot de
Beddestraat versperden. Het was alsof de schildwachten onverwacht
opdoken uit de muren, sluipmoordenaars gelijk, maar die niemand
aanvielen.
Een nacht ging ik met benauwelijk-luid-klinkende stappen langs de
Burgtgracht, onder de vervaarlijke opbonking van het vleeschhuis.
Ik schrok: een menschenarm kwam op mij neer van uit het duister
der slaapstille huizenrij en ik hoorde fezelend verzoeken uit een
vette-vrouwen-keel. God ging dat leven ook nog voort achter die
donkere muren!
Ik geraakte in de Koepoortstraat en trok op de Paardenmarkt af. De
arabesk der huisnokken was fantastisch op de zwart-blauwe lucht.
Het hooge-koor van Sint Paulus dreeg ontzaglijk en stak vooruit als
het voorkasteel van een spookschip boven de lager daken. De wind
huilde als door de strak-gespannen koorden van een driemaster.
Was de vliegende Hollander hier komen landen in dees gruwelijken
nacht?
Het doodstille Klapdorp wentelde in donkerder nacht-diepten voort,
laaglanend als een kelder, tot eindelijk de vaal-groene vlakte der
Paardenmarkt daar voor mij openlag, als een omneveld meer in
een bergland. Hoe rustig was weer alles. Daar even nog had ik het
heimelijk gefluister vernomen van twee buren die op den drempel
van een duister poortje afscheid namen van alkaar... Toen
plotseling het afschuwelijke: het stille doek van den donkeren nacht
in stukken gescheurd door luide moord-geschreeuw.
Was dat het verschrikkelijke dat ik sedert dagen verwachtte
|