"Hij die den stok droeg waarmee
een man werd geslagen is schuldig aan moord. Hij die den stift hield
bij het neerschrijven van een onrechtvaardig vonnis is schuldig
aan moord." Door de open ramen hoorden wij aanhoudend het
getrappel der paarden, het gebons der kanonnen op de kasseien
het gedreun der voetzolen van het aftrekkend leger. Het was
halfdonker geworden in de zaal. Door het lawaai konden wij
nauwelijks de getuigen verstaan. Ik teekende alles stipt op en
voelde me gelukkig geen enkel bewijs tegen den man te vinden.
Ik dacht er later dikwijls op na hoe nauwlettend en eerlijk wij het
strafrecht toepasten op den vijand, terzelfder stonde dat onze eigen
weerlooze en onschuldige landgenooten, mannen, vrouwen en
kinderen, zonder een schijn van onderzoek veroordeeld werden en
laffelijk vermoord, nadat zij dikwijls hun eigen graf hadden moeten
delven.
Wij reden terug naar de stad in onze auto. In de schemering zagen
wij de laatste munitie-wagens van het aftrekkende leger. De
uniformen der ruiters die de karren voerden waren bijna niet meer te
herkennen. Lanciers droegen shako's van jagers, jagers mutsen
van kanonniers, alle wapens en alle drachten waren gemengd. De
infanteristen in hunne donker-blauw-bestoven mantels schenen
dood-moe. Velen hadden hunne rood-afgeboorde ronde mutsjes
van eene groene klep voorzien tegen zon en regen. In den avond
schenen zij als zoovele ooglijders of blinden die voortstrompelden
langs de baan. De caissons en de kanonnen waren nog behangen
met groene takken en stroo om ze voor vijandelijke vliegeniers
onkennelijk te maken. Mitrailleuses werden door honden getrokken
wien de tong van draven uit den muil hing. Achter de laatste karren
liepen jonge priesters met bestoven togen, minderbroeders op
bloote voeten in sandalen, die dienst deden als brancardiers, den
witten band met het roode kruis rond den arm.
Aan de brug over den Rupel en in de richting van Boom zagen wij
nog en weer, aftrekkende troepen. Wij moesten telkens wachten
om door de verwarring van paarden, wagens en voetvolk te komen.
In de weiden langs den weg lagen de eerste kudden van vluchtelingen,
arme menschen met pak en zak uit have en goed verjaagd.
Want de Duitschers, razend om den uitval der Belgen, hadden de
wreedste baldadigheden, brandstichting en moord, in de terugbezette
dorpen bedreven.
In de straten van Boom stonden onafzienbare rijen van auto's, door
het leger gerekwireerd. Het waren alle private rijtuige
|