genstaande hij niets tegen haar gesproken had, wat
hij niet in het bijzijn van anderen had kunnen zeggen, gevoelde hij
toch, dat zij zich al meer en meer van hem afhankelijk maakte, en hoe
meer hij dit besefte, des te aangenamer werd het hem, en zijn gevoel
voor haar nam toe in teederheid. Hij besefte niet, dat zijn gedrag
tegenover haar een bepaalden naam had, dat het de verleiding van een
jong meisje was zonder het plan haar te huwen, en dat deze manier van
handelen een der vele slechte gewoonten was van zulke schitterende
dandies als hij. Hij hield zich voor den eerste, die zulk een genoegen
had uitgevonden en verheugde zich over die ontdekking.
Indien hij had kunnen hooren, wat de vorst en de vorstin dienzelfden
avond bespraken, indien hij zich op het standpunt der familie had
kunnen verplaatsen en vernemen, dat Kitty ongelukkig zou worden, indien
hij haar niet wilde huwen, dan zou hij zich zeer hebben verwonderd
en het volstrekt niet hebben geloofd. Hij kon niet gelooven, dat
die omgang, die hem en vooral haar zulk een heerlijk genot bereidde,
slecht zou kunnen zijn, en nog minder zou hij hebben geloofd, dat hij
verplicht was haar te huwen. De gedachte te trouwen was hem nog nooit
in den zin gekomen. Niet alleen omdat hij heel weinig van huiselijk
leven hield, maar voornamelijk omdat hij, volgens de beschouwing van
de wereld der ongehuwde heeren, waarin hij verkeerde, een gehuwd
man een bizonder vijandig en bovenal een eenigszins belachelijk
wezen vond. En toch gevoelde Wronsky, toen hij 's avonds het huis
der Tscherbatzky's verliet, dat de geheime sympathische band, die
tusschen Kitty en hem bestond, dien avond zoo vast aangesnoerd was,
dat er iets gedaan moest worden; het was hem echter niet duidelijk wat.
"Dat is juist zoo bekoorlijk," dacht hij bij het huiswaarts gaan,
terwijl hij na een bezoek bij de Tscherbatzky's, zooals altijd, een
gevoel van reinheid en frischheid medenam (dat zeker ten deele daaraan
toe te schrijven was, dat hij niet gerookt had); "dat is juist zoo
bekoorlijk, dat zij noch ik iets gezegd hebben en wij elkander door
de stille taal der oogen en alleen door den klank der stem zoo goed
begrijpen, dat zij heden duidelijker dan ooit bekend heeft mij te
beminnen. En hoe betooverend natuurlijk en vertrouwelijk is zij! Ik
gevoel mij zelf beter, reiner; ik gevoel, dat ik een hart heb en
dat er iets goeds in mij woont. Die zachte, minnende oogen!"--Toen
overlegde hij, hoe het best den avond te be
|