t lijdelijk moeten aanzien! Ach, spiritisme! Ach,
spiritisme! Ach, Nizza! Ach, op het bal!" en bij elk woord maakte de
vorst een beweging en bootste zijn vrouw na. "En als wij nu Katinka's
ongeluk hebben voltooid, als zij er zich iets van in 't hoofd zet?..."
"Waarom denk je dat, waarom kunt ge zoo iets gelooven...."
"Ik geloof niet, ik weet het. Daarvoor hebben wij onze oogen en
gij vrouwen zijt met blindheid geslagen. Ik zie daar een man, die
ernstige plannen heeft, en dat is Lewin; en ik zie ook een papegaai,
als dezen hansworst, die zich slechts wil amuseeren!"
"Ach, dat is alles maar verbeelding van je."
"Gij zult er nog eens aan denken, maar te laat, even als met onze
Daschninka...."
"Nu goed! goed! we willen er niet meer over spreken," viel de vorstin
hem in de rede, terwijl ze aan de arme Dolly dacht.
"Zeer wel! En nu goeden nacht!"
Nadat zij elkander het teeken des kruises gegeven en gekust hadden,
scheidden de echtgenooten, terwijl ieder hunner besefte, dat hij bij
zijn eigen meening volhardde.
De vorstin was te voren vast overtuigd geweest, dat deze avond over
Kitty's lot zou beslist hebben en er aan Wronsky's plannen niet meer
viel te twijfelen; maar de woorden van haar echtgenoot hadden haar
eenigszins in verwarring gebracht. In haar eigen vertrek teruggekeerd,
herhaalde zij, eenige malen: "God zij mij genadig, God zij mij genadig,
God zij mij genadig!"
XI.
Wronsky had nooit een eigenlijk familieleven leeren kennen. Zijn moeder
had van haar jeugd af in de wereld geschitterd en had gedurende haar
huwelijk en vooral na dien tijd vele romans doorleefd die algemeen
bekend waren. Hij kon zich zijn vader ternauwernood herinneren. Hij
was in het pagecorps opgevoed, en daaruit ontslagen, trad hij
terstond als jong, schitterend luitenant in den kring der Petersburger
officieren. Hoewel hij nu en dan de Petersburger groote wereld bezocht,
had hij al zijn liaisons daarbuiten in demi-monde aangeknoopt.
Na dit weelderig en grof zinnelijk leven te Petersburg, leerde hij
te Moskou voor het eerst de bekoorlijkheid van den omgang kennen met
een lief, onschuldig meisje van goede huize, dat hem genegenheid
toedroeg. Het viel hem volstrekt niet in, dat er in zijn houding
tegenover Kitty iets onbehoorlijks lag. Op de bals danste hij meestal
met haar, hij bezocht haar huis, sprak met haar, wat men gewoonlijk in
gezelschap spreekt: allerlei onzin, waar hij onwillekeurig beteekenis
in legde. Niette
|