, hoe wij hopen, dat hij Kitty zal trouwen?"
"Zoo," sprak Anna zacht. "Maar nu willen wij van je eigen
aangelegenheden spreken," voegde zij er bij, als wilde zij iets anders
van zich afzetten. "Ik heb uw brief ontvangen en daar ben ik nu."
"Ja, en ik heb al mijn hoop op je bemiddeling gevestigd."
"Nu, vertel mij dan alles!"
En Stipan begon zijn verhaal. Toen zij tot voor zijn woning waren
gereden, liet Oblonsky zijn zuster uitstappen, drukte haar zuchtend
de hand en reed zelf door naar het gerechtshof.
XII.
Anna vond Dolly met haar blondharigen, dikwangigen jongen in het
kleine salon, terwijl zij zijn Fransche les overhoorde. De knaap las
voor en plukte daarbij aan een knoop van zijn kiel, die nog slechts
aan een draadje hing. De moeder belette dit een paar maal, maar het
dikke handje greep er telkens weer naar; eindelijk rukte hij den
knoop er af en stak hem in den zak.
"Houd je handen stil, Grischa!" gebood zij en nam haar werk--een
sprei--op, die ze in sombere dagen altijd te voorschijn haalde, en
begon zenuwachtig gejaagd daaraan te haken. Hoewel zij gisteren haar
man had laten zeggen, dat het haar niet aanging of zijn zuster zou
komen of niet, had zij toch alles voor haar bezoek in orde gebracht
en verwachtte de komst harer schoonzuster nu met zeker ongeduld.
"Zij heeft bovendien nergens schuld aan," dacht Dolly. "Ik weet
niets als goeds van haar en zij is altijd even lief en vriendelijk
voor mij geweest. Waarom zou ik haar dan niet ontvangen? Maar zij
moet geen poging doen om mij te willen troosten. Over alle mogelijke
Christelijke troostgronden, vermaningen en verzoeningen heb ik reeds
duizendmaal nagedacht en dat helpt mij allemaal niets."
Al die dagen was Dolly met de kinderen alleen gebleven. Zij kon noch
wilde over haar ongeluk spreken. De gedachte om voor Anna haar gemoed
eens uit te storten lachte haar soms toe, en dan ook weer hinderde
het haar, met haar schoonzuster over haar vernedering te spreken
en pasklaar gemaakte phrasen tot troost en opbeuring van haar te
moeten aanhooren.
Zooals het zoo dikwijls gebeurt, had zij vooruit elk oogenblik naar de
pendule gezien, om haar te gemoet te kunnen gaan, en nu, in gedachten
verdiept, het overgaan der bel niet gehoord. Plotseling vernam zij het
ruischen van een kleed in de deur; zij wendde het hoofd om en haar
lijdend gelaat teekende geen vreugde, maar verrassing. Zij stond op
om haar schoonzuster te omhelzen.
"Zijt ge daar al!
|