zijn borst te zetten.
"Wat zijt gij spoedig terug gekomen, vadertje!" zeide Agasija.
"Het was er vervelend, Agasija Michailowna! Ginds is het schoon,
maar t'huis nog beter!" antwoordde hij en ging naar zijn kamer.
Het vertrek werd nu door een binnengebrachte lamp verlicht; alle
hem zoo wel bekende voorwerpen, die zich daarin bevonden, werden nu
zichtbaar; het gewei van een koningshert, de boekenplank, de kachel,
die lang gerepareerd had moeten worden, de sofa en daarvoor de groote
tafel met een opengeslagen boek, een gebroken aschbeker en daarnaast
een door hem zelf beschreven schrijfboek. Toen hij dit alles zag,
beving hem voor een oogenblik de twijfel aan de mogelijkheid om
een nieuw leven te beginnen, zooals hij dat onderweg gedroomd had;
't was hem of al deze getuigen van zijn vroeger leven hem omringden
en zeiden: "Neen, gij wordt ons niet afvallig en wordt geen ander
mensch! Gij blijft, die gij waart, met uw twijfel en uw bestendig
wantrouwen tegen u zelf, met de ijdele voornemens om u te verbeteren
en met uw eeuwig hopen op een geluk, dat voor u is weggelegd."
"Onzin," sprak hij luid tot zich zelf, ging naar een hoek, waar
hij twee gewichten had staan, hief ze op en begon gymnastische
oefeningen. Hij hoorde voetstappen voor de kamerdeur. Toen zette hij
de gewichten dadelijk weer op hun plaats.
De rentmeester trad binnen en meldde, dat alles, Goddank, in orde
was, maar hij liet er terstond op volgen, dat de boekweit in de
nieuwe droogkamer wat was aangebrand. Dit bericht ergerde Lewin. Deze
droogkamer was door hem zelf gebouwd naar een ten deele zelf gevonden
nieuw plan. De rentmeester was er altijd tegen geweest en meldde
nu met een geheim leedvermaak, dat de boekweit was verbrand. Lewin
was stellig overtuigd, dat zoo ze verbrand was, hiervan de oorzaak
alleen was gelegen in het verzuim om de noodige maatregelen te nemen;
dit ergerde hem en hij liet dit den opzichter gevoelig blijken.
Maar er had nog een andere gewichtige en blijde gebeurtenis plaats
gegrepen. Pawa, zijn beste en prachtigste koe, die hij op een
tentoonstelling gekocht had, had gekalfd.
"Kusma, geef me mijn pels! en neem gij een lantaarn; ik wil ze eens
gaan zien."
De stal voor de fokkoeien was dicht bij het huis. Lewin ging den stal
in, bekeek Pawa en zette het kalf op zijn lange, waggelende pooten. De
angstige Pawa begon te bulken, maar werd, zoodra Lewin haar het kalf
weer toeschoof, rustig en begon toen met haar ruwe tong het
|