bewust en vast gelaat zag zij nu een treffende uitdrukking van
wankelmoedige onderworpenheid, gelijk aan de uitdrukking van een
schranderen, zich schuldig gevoelenden hond.
Anna lachte, en haar lachen deelde zich aan hem mede; werd zij
nadenkend, dan werd hij ernstig; een bovennatuurlijke kracht kluisterde
Kitty's blik aan Anna; zij was verrukkelijk in haar eenvoudig zwart
kleed; verrukkelijk waren haar met rijke braceletten omsloten armen,
verrukkelijk haar hals met parelsnoer, verrukkelijk de lokken van haar
een weinig losgegane frisuur, verrukkelijk haar bevallige, lichte
bewegingen, verrukkelijk het schoon gelaat in zijn levendigheid;
maar er was iets verschrikkelijks en vreeswekkends in al deze
bekoorlijkheid gelegen.
Kitty bewonderde haar nog meer dan vroeger, maar deze bewondering
veroorzaakte haar geen vreugde, maar kwelling. Zij gevoelde zich
vernietigd en haar gelaat drukte dat ook uit. Haar oogen stonden
dof en haar wenkbrauwen waren opgetrokken. Toen Wronsky haar in den
cotillon ontmoette, werd hij door haar aanblik getroffen; hij herkende
haar nauwelijks.
"Een allerprachtigst bal," zeide hij, om slechts iets te zeggen.
"Ja," antwoordde zij.
Midden in den cotillon moest Anna, om een nieuwe door Korszunsky
uitgevonden, gecompliceerde figuur uit te voeren, in het midden van
den kring treden; zij nam twee heeren en riep Kitty en een dame tot
zich. Kitty naderde haar en zag haar schuchter aan. Anna zag haar
met toegeknepen oogen aan en drukte lachend haar hand; maar toen
zij bemerkte, dat Kitty's gelaat slechts met een uitdrukking van
verwondering en twijfel haar lachen beantwoordde, wendde zij zich
van haar af en begon opgewekt met de andere dame te spreken.
"Ja, er is iets vreemds, duivelsch en verrukkelijks in haar!" zeide
Kitty bij zich zelf.
Anna wilde niet op het souper blijven, hoezeer de gastheer haar ook
drong. "Neen, ik blijf niet," antwoordde zij beslist. Wronsky stond
naast haar en zweeg. Zij keerde zich naar hem om. Hoewel zij hem
slechts eenige malen gezien had, gevoelde zij toch, dat tusschen hem
en haar een verleden vol beteekenis lag.
"Neen, ik heb op dit eene bal bij u al meer gedanst, dan den geheelen
winter in Petersburg," zeide zij; "ik moet voor de afreis nog wat
rusten."
"U reist dus morgen bepaald af?" vroeg Wronsky.
"Ja, dat denk ik!" antwoordde Anna, alsof zij zich over zijn koene
vraag verwonderde. Maar een onwillekeurig en trillend licht in haar
oogen en haar z
|