te
komen, die haar in de rede wilde vallen, "ja wel, hij bemint je nog,
al heeft hij je gekwetst! Neen! neen! zij zal mij nooit vergeven,
zeide hij telkens...."
Dolly zag onder het luisteren nadenkend langs Anna heen.
"Ja, ik begrijp, dat zijn toestand verschrikkelijk is," sprak zij. "De
schuldige is er slechter aan toe dan de onschuldige! Wanneer hij
gevoelt, dat hij alleen schuld heeft aan ons ongeluk.... Maar hoe
kan ik hem vergeven? Hoe weer zijn vrouw worden na.... haar? Het
zal mij een marteling zijn met hem te leven, juist omdat mijn
vroegere liefde tot hem nog mijn geluk uitmaakt!" Snikken beletten
haar voort te gaan. Maar, zooals altijd, wanneer zij week werd,
begon zij weer over hetgeen haar opwond te spreken. "Zij is jong,
zij is mooi! Begrijpt gij, wie mij mijn jeugd en schoonheid heeft
ontnomen? Hij en de kinderen! Nu heb ik hem uitgediend; in dezen
dienst zijn jeugd en schoonheid verloren gegaan en nu is een frisch,
alledaagsch persoon hem aangenamer. Zij hebben stellig te zamen over
mij gesproken, of wat nog erger is, zij ignoreerden mij--geheel--gij
begrijpt...." en er vlamde haat in haar oogen....
"En na dit alles zal hij mij zeggen.... Kan ik hem dan
gelooven?..." Nooit! Neen, alles is voorbij! Alles, wat mij vroeger
troost en belooning was voor alle moeite en zorg. Wilt gij wel
gelooven: zooeven, toen ik Grischa onderwees.... Vroeger was dit mij
een genot ... nu een plaag. Waarom mij zooveel moeite gegeven? Waartoe
de kinderen? 't Is verschrikkelijk, dat mijn geheele ziel verduisterd
is; in plaats van liefde en teederheid gevoel ik slechts haat tegen
hem--ja haat! Ik had hem kunnen dooden! en....."
"Dolly, liefste! Ik begrijp je! maar kwel je toch niet zoo! Ge zijt
beleedigd en zoo opgewonden, dat ge alles niet helder inziet...."
Beiden zwegen een poos.
"Zeg, Anna, wat te doen? Help gij mij! Ik heb over alles nagedacht
en zie geen uitweg."
Anna kon ook niets bedenken, maar in haar open en ontvankelijk hart
vond elk woord en elke uitdrukking harer schoonzuster weerklank. "Wat
zal ik zeggen," begon zij. "Ik ben een buitengewoon gelukkige
vrouw! Dit eene slechts: ik ben zijn zuster en ken zijn karakter,
ik weet, dat hij in staat is alles, ja zich zelf te vergeten, maar
toch ook, om van ganscher harte berouw te hebben. Hij begrijpt nu
zelf niet, hoe hij heeft kunnen doen, wat hij gedaan heeft."
"Neen, hij wist het--hij begrijpt het zeer goed. Maar ik dan, gij
vergeet mij. Ben ik er dan
|