an den waggon in. Bij den
ingang bleef zij even staan om over het voorgevallene te denken.--Zij
herinnerde zich zijn noch haar woorden, maar zij besefte, dat het
zooeven gevoerd gesprek hen ontzettend nader tot elkander gebracht
had. Het maakte haar evenzeer verschrikt als gelukkig.
Nadat zij zoo eenige minuten gestaan had, trad zij den waggon binnen
en zette zich op haar plaats.--De gespannen toestand, waarin zij te
voren verkeerd had, herhaalde zich niet slechts, maar werd sterker
en het kwam zoover, dat zij vreesde, dat er iets te strak gespannens
in haar zou breken.--Zij sliep den geheelen nacht niet, maar in de
spanning en in de droomen, die haar verbeelding vervulden, was niets
onaangenaams en duisters meer, maar integendeel iets gelukkigs,
gloeiends en opwekkends.
XIX.
Eerst tegen den morgen sliep Anna zittend in. Toen zij ontwaakte,
was alles om haar heen wit en licht, en de trein naderde Petersburg.
Terstond bestormden haar de gedachten aan haar huis, haar echtgenoot en
haar zoon en de zorgen voor deze en volgende dagen. Met verwondering
dacht zij aan haar toestand van gisteren terug. Wat was er toch
gebeurd? In het geheel niets! Wronsky had onzin gesproken en daar
kon kort en goed een eind aan gemaakt worden!
"En ik heb hem geantwoord, zooals ik doen moest! Of ik het mijn man
vertellen zal? Maar wat moet ik hem dan zeggen? Daarover te spreken
zou een schijn van gewicht aan iets geven, dat in het geheel niet
van beteekenis is."
Zij dacht er aan, dat zij gedurende haar huwelijk driemaal in
dezelfde positie verkeerd had. Zij herinnerde zich, dat, toen zij haar
echtgenoot eens van een liefdesverklaring verteld had, die een jong
ambtenaar haar had gedaan, hij hierop antwoordde: dat elke vrouw in
de groote wereld aan zoo iets was blootgesteld, dat hij echter geheel
op haar tact vertrouwde en noch zich zelf noch haar door ijverzucht
zou beleedigen.
"Dus heb ik niets te vertellen! Het is ook, God zij dank, niets,"
sprak zij voor zich heen en stond op om den wagen te verlaten.
De eerste, dien zij te Petersburg, toen de trein stil hield, opmerkte,
was haar echtgenoot.
"Mijn hemel, hoe komt hij toch aan zulke ooren?" dacht zij toen
zij zijn koele en voorname houding beschouwde, waarbij haar de ver
uitstaande ooren, die tot steun voor den rand van den hoed schenen
te dienen, bizonder opvielen.
Toen hij haar gewaar werd, ging hij haar te gemoet, terwijl hij zijn
lippen tot het gewone spotach
|