kalf te
likken. Dit stak den kop zoekend onder zijn moeders buik en kwispelde
met den staart.
"Licht toch eens goed bij, Fedor! Hier met de lantaarn." zeide
Lewin, terwijl hij het kalf bezichtigde. "Precies als de moeder,
ofschoon in kleur op den vader gelijkend! Prachtig! Lang en mooie
breede schoften! Nietwaar, Wassili Fedoritsch?" zoo wendde hij zich
tot den rentmeester, terwijl hij uit blijdschap om het kalf de ramp
met de boekweit geheel vergat.
"Hoe zou het ook leelijk kunnen zijn?" was het antwoord. "En Simeon,
de opzichter, is dadelijk den dag na uw afreis gekomen. Wij moeten
met hem afrekenen. Over de machine heb ik u al vroeger gesproken."
Deze aangelegenheid verplaatste Lewin weer terstond te midden van
zijne groote en ingewikkelde landhuishoudelijke zaken; uit den stal
ging hij dadelijk naar het kantoor, en nadat hij met den rentmeester
het dringendste had besproken, ging hij naar boven naar het salon.
XVI.
Het was een groot en uitgestrekt oud gebouw, en hoewel hij het alleen
bewoonde, gebruikte en verwarmde hij het geheele huis. Hij wist, dat
het dwaas, dat het ook niet goed en dat het vooral met zijne nieuwe
voornemens in strijd was, maar dit huis was voor hem de geheele wereld,
het was die wereld, waarin zijn ouders geleefd hadden, en gestorven
waren. Het leven dat zij geleid hadden, was voor Lewin het ideaal
des levens, dat hij gedroomd had met zijn vrouw en zijn familie
te vernieuwen.
Lewin kon zich zijn moeder nauwelijks herinneren. De gedachte aan
haar was hem een heilig aandenken, en zooals haar beeld in zijn ziel
was geprent, stelde hij zich zijn toekomstige vrouw voor.
Toen hij het kleine salon, waar hij gewoon was thee te drinken,
was binnengetreden, zette hij zich in zijn leunstoel neder en
Agasija Michailowna zette zich, toen ze de thee gebracht had, bij
het venster. Nu kwam hij tot het bewustzijn, dat hij zonder zijn hoop
en zijn droomen niet kon leven; met haar of met een andere, maar het
moest zoo zijn. Hij las in het boek, dacht over het gelezene na, hield
ook dikwijls op om naar Agasija's onophoudelijk gebabbel te luisteren
en te gelijk rezen beelden uit zijn werkkring en uit zijn toekomstig
familieleven, geheel zonder samenhang, voor zijn geest. Het boek, dat
hij las, was dat van Tyndall "Over de warmte." "Dat over de kometen
is onwaar, hoewel men 't met genoegen leest," dacht hij. Plotseling
viel hem een aangenamer gedachte in: "Over twee jaar kan ik onder
mijn ku
|