-Wel, Dolinka!" zoo wendde hij zich tot de oudste dochter:
"wat voert uw baas uit?"
"O niet veel bizonders, papa," antwoordde Dolly, die begreep, dat hij
naar haar man vroeg: "hij is altijd uithuizig, ik zie hem bijna niet
meer," kon zij niet nalaten er met een pijnlijk lachje bij te voegen.
"Maar is hij nog niet naar buiten gegaan om het bosch te verkoopen?"
"Neen, hij is nog altijd met de voorbereidselen bezig."
"Zoo!" sprak de vorst, en zich nederzettend, zeide hij tot zijn vrouw:
"Dus ik moet me ook klaar maken? Goed! Ik gehoorzaam. Maar Kitty,
mijn kind, een ding moet ik je nog zeggen: als ge eens op een goeden
dag wakker wordt, zeg dan tot je zelf: ik ben immers heel gezond
en opgeruimd en ik wil weer met papa mijn vroege morgenwandelingen
doen. He?"
Haar vader zeide dat zeer eenvoudig en toch werd Kitty bij die woorden
verlegen en geraakte van haar stuk als een ontmaskerde misdadiger:
"Ja," dacht zij, "hij weet alles, hij begrijpt alles en wil daarmede
zeggen, dat men zijn schande moet weten te dragen, hoe beschamend
dat ook zijn moge." Zij had geen heerschappij genoeg over zich zelf
om iets te antwoorden; zij barstte in tranen uit en verliet de kamer.
"Dat komt weer van je grappen!" viel de vorstin tegen haar echtgenoot
uit. "Zoo ben je nu altijd...." en er volgde een lange boetpreek.
De vorst hoorde geduldig zwijgend haar beschuldigingen aan, maar zijn
gelaat betrok al meer en meer.
"Zij is zoo te beklagen, die arme, en gij merkt niet, dat de kleinste
toespeling haar pijn doet. Ach! wat kan men zich toch in iemand
vergissen!" zeide de vorstin. Dolly en haar vader begrepen, dat zij
Wronsky meende. "Ik begrijp niet, dat er de wet geen vat op heeft om
zulke afschuwelijke, gewetenlooze menschen te straffen!"
"Ach, ik wil daar niets van hooren!" sprak de vorst somber, terwijl
hij van zijn stoel opstond, als wilde hij weggaan; maar aan de deur
bleef hij staan. "Ja, moedertje, er zijn wel zulke wetten, maar wilt
ge weten wie eigenlijk de schuld van alles draagt? Gij zijt het,
gij alleen! Wetten tegen zulke huisnarren en windbuilen waren er
altijd en zijn er nog. Ja, als er niet zooveel voorgevallen was,
dat niet had moeten zijn, dan zou ik, oude man, dien gek wel ter
verantwoording geroepen hebben! Ja, genees haar nu maar en haal me
die kwakzalvers in huis!"
Hij scheen nog veel op het hart te hebben, doch nauwelijks hoorde
de vorstin haar man dien toon aanslaan, of, zooals het in ernstige
gevalle
|