ar gelaat af en begon zich te kleeden.
XVIII.
"Goddank, nu is alles voorbij!" Dat was Anna's eerste gedachte,
toen zij van haar broeder afscheid had genomen, die tot de derde
bel luidde den ingang van den waggon versperde. Zij ging naast
Annuschka, haar kamenier, zitten en keek eens in den slaapwagen rond:
"Goddank! Morgen zie ik Serescha [5] en Alexei Alexandrowitsch weder
en dan begint mijn gewoon, goed leven weer!"
Nog steeds met hetzelfde gevoel van onrust, dat haar den geheelen
dag had bezield, schikte Anna haastig een en ander voor de reis
terecht. Met de kleine, vlugge handen opende zij het roode taschje, nam
een kussentje en legde dit op de knieen, toen wikkelde zij de voeten
behoorlijk in en maakte het zich gemakkelijk. Een zieke dame legde zich
terstond te slapen. Twee andere spraken Fransch met elkander, en een
bejaarde dame maakte aanmerking op de verwarming. Anna beantwoordde
de dames, die haar aangesproken hadden, met een enkel woord, maar daar
het gesprek haar weinig belang inboezemde, verzocht zij Annuschka haar
de kleine lantaarn te geven, haakte deze aan het zijkussen vast en
nam uit haar taschje een ivoren vouwbeen en een Engelschen roman. In
het eerst kwam er nog niets van het lezen. Het gestommel en heen-
en weerloopen stoorde haar eerst, toen luisterde zij naar het stampen
der machine, daarop sloeg de sneeuw tegen het linkervenster en bleef
tegen het glas kleven, tot het geheel bedekt was, en eindelijk stoorde
haar de voorbijgaande conducteur, die aan de eene zijde geheel was
besneeuwd. Verder bleef alles hetzelfde: het eenerlei schudden en
stampen, dezelfde sneeuwjacht, de afwisselende overgangen van warmte,
dezelfde vluchtige verschijning van dezelfde personen in het halfdonker
en dezelfde stemmen,--en eindelijk begon Anna te begrijpen wat zij las.
De held van het verhaal was reeds op het punt zijn Engelsch geluk
te verwerven: een baronetstitel en een landgoed, en Anna wenschte
reeds met hem naar dat goed te rijden, toen zij plotseling besefte,
dat hij zich eigenlijk moest schamen, en zij schaamde zich er ook
over. "Waarover moet hij zich echter schamen en waarover ik dan
toch?" vroeg zij zich zelf met half beleedigde verwondering. Er was
toch niets waarover zij zich te schamen had. Zij riep de bizondere
voorvallen te Moskou in haar geheugen terug. Zij waren goed en
aangenaam. Toen zij zich het bal herinnerde, dacht zij aan Wronsky,
aan zijn verliefd, ootmoedig gelaat, dacht aan h
|