d,
aangetrokken.
"Hebt ge gisteren mijn vriend Lewin ook leeren kennen?" vroeg Stipan
Arkadiewitsch.
"Ja, maar hij verliet het gezelschap zeer vroeg."
"Een flinke, aardige vent, niet waar?" vroeg Oblonsky.
"Ik weet niet, hoe het komt, maar ik vind dat alle Moskouers, alleen
die, met wien ik nu spreek, uitgezonderd," voegde hij er schertsend
bij, "iets ruws hebben. Zij gaan dadelijk op de achterste pooten staan,
ergeren zich om niets en doen alsof zij het alleen weten."
Stipan lachte. "Ja, ge hebt gelijk, daar is iets van aan."
"Wel? Zal de trein haast komen?" wendde hij zich tot een beambte.
"De trein is nabij," werd hem geantwoord.
De op handen zijnde aankomst van den trein werd zichtbaar aan de
toenemende beweging en bedrijvigheid op het perron, het heen en weer
draven der pakdragers, het verschijnen van de gendarmen en aan den
grooteren aandrang van het publiek.
"Neen," sprak Stipan, die den lust niet kon weerstaan Wronsky iets
van Lewins plannen op Kitty mede te deelen, "gij hebt mijn Lewin
toch niet juist beoordeeld; hij is wel is waar soms wat zenuwachtig
en kan dan wat onaangenaam worden, maar hij kan ook zeer beminnelijk
zijn. Het is een heerlijke, oprechte natuur, hij heeft een hart van
goud!--Maar, zie je, gisteren had hij een bizondere reden," voegde
hij er met een veelbeteekenend lachje bij "om of heel gelukkig of
heel ongelukkig te zijn."
Wronsky bleef staan en vroeg op de man af: "Wat meent gij
daarmee? Heeft hij je schoonzuster misschien ten huwelijk gevraagd?"
"Dat kan heel wel mogelijk zijn," antwoordde Stipan Arkadiewitsch,
"het kwam mij gisteravond zoo voor. Als hij nu 's avonds zoo vroeg
is weg gegaan en slecht gehumeurd was, dan zal er wel wat van aan
zijn. Hij bemint haar reeds lang; het spijt mij zeer."
"Zoo? Ik geloof, dat zij wel op een betere partij kan rekenen," en
het hoofd fier opheffend wilde hij weer verder gaan. "Ofschoon!... Ik
ken hem ook nog te weinig," voegde hij er nog bij. "Ja, dat is een
fatale toestand; daarom laten verreweg de meesten zich ook liever
met de Therese's in [4]; hier bewijst een slecht succes alleen, dat
men geen geld genoeg heeft, maar daar ligt onze geheele waarde op de
weegschaal.... Daar komt de trein."
De trein kwam voor en deed het perron dreunen. Nog voorbij stil stond,
sprong een vlugge conducteur van de loopplank en liet zijn fluitje
hooren. Na hem sprong de eene ongeduldige passagier na den anderen
er uit: een gardeofficier met
|