chertsend
zijn raad mede en sloeg dadelijk weer zijn tegenover zulke vrouwen
gewonen conversatietoon aan. In zijn Petersburger wereld waren alle
menschen door hem in twee soorten verdeeld. Tot de eene, lagere soort,
behoorden alle ordinaire, bekrompen vooral belachelijke menschen,
die beweerden, dat een man met de vrouw moet leven, die hij getrouwd
heeft; dat een meisje onschuldig, de vrouw zedelijk zijn moet; dat
de man vast van beginselen zijn en zich beheerschen moet; dat men
zich aan de opvoeding der kinderen wijden, zijn brood verdienen,
zijn schulden betalen moet, en al zulken onzin meer. Dit waren de
ouderwetsche, belachelijke menschen. Tegenover hen stond een andere
soort van echte, verlichte menschen, zij namelijk, tot wie hij en
zijns gelijken behoorden, bij wie het er voornamelijk op aan kwam zich
elegant voor te doen, bevallig, hooghartig, mild, dapper en vroolijk
te zijn, zich zonder blozen aan elken hartstocht over te geven en om
al het overige te lachen.
Wel gevoelde ook Wronsky, die te Moskou een geheel andere
levensatmospheer had leeren kennen, zich in het eerste oogenblik
eenigszins beklemd, maar zoodra hij de voeten in de oude pantoffels had
gestoken, ging hij weer zijn vroegere zorgelooze, lustige wereld in.
De koffie kwam natuurlijk niet gereed, zij kookte slechts over
en bespatte het gezelschap, wat juist noodig was, dat wil zeggen:
zij gaf aanleiding tot alarm en gelach en vloeide over het kostbaar
tapijt en het kleed der barones.
"Zoo, nu zeg ik u adieu! want anders komt het niet tot wasschen en dan
heb ik de grootste misdaad, die een fatsoenlijk mensch begaan kan,
eene onreinheid, op mijn geweten.--Gij raadt mij dus aan, hem het
mes op de keel te zetten?"
"Zeker, maar zoo, dat uw kleine hand in de nabijheid van zijn lippen
blijft. Hij zal die dan kussen en alles zal een goed einde nemen,"
antwoordde Wronsky.
"Dus tot vanavond in den Franschen schouwburg!" Haar kleed ruischte
en zij verdween.
Ook Kamerowsky stond op en Wronsky ging naar zijn kleedkamer. Terwijl
hij zich waschte en omkleedde, schetste Petritzky hem in korten tijd
zijn geheelen toestand in Petersburg, zooals die zich gedurende zijn
afwezigheid gevormd had. Geld was er niet voorhanden. Zijn vader
had verklaard niets meer te geven, niet eens meer zijn schulden te
willen betalen; een kleermaker had hem aangeklaagd en wilde hem achter
slot brengen. De overste van zijn regiment had verklaard, dat hij,
als al die schandale
|