de vraag,
of een buitenlandsche reis wezenlijk noodzakelijk was en ried haar
nog aan, de Duitsche kwakzalvers toch niet te vertrouwen, maar zich
in twijfelachtige gevallen steeds tot hem te wenden.
Na het vertrek van den dokter keerde de moeder heel opgewekt tot haar
dochter terug, en ook Kitty scheen veel kalmer.
"Ik ben werkelijk heel gezond, mama," zeide zij; "maar als u op reis
wil, welnu, laat ons dan op reis gaan." En wenschende over de ophanden
reis verheugd te schijnen, begon zij over de toebereidselen te spreken.
II.
Kort na het vertrek van den dokter kwam Dolly. Zij wist, dat het
consult heden zou plaats vinden, en kwam nu, ofschoon pas uit
het kraambed opgestaan, om iets naders over Kitty's toestand te
vernemen. Men trachtte haar mede te deelen wat de dokter gezegd had,
maar nu bleek het, dat, ofschoon hij zeer lang en zeer duidelijk
gesproken had, men toch niet kon weergeven, wat hij eigenlijk had
gezegd. Een ding stond echter vast: hij had een badreis naar Soden
aangeraden. Dolly zuchtte onwillekeurig. Haar beste vriendin, haar
zuster, ging weg. En haar leven was niet vroolijk. Haar verhouding
tot Stipan werd na de verzoening meer en meer vernederend. Bijna nooit
was hij meer thuis; geld was er ook niet meer voorhanden; de gedachte
aan zijn ontrouw kwelde haar voortdurend, maar zij zette die zooveel
mogelijk van zich, want zij vreesde de pas doorstane marteling der
jaloezie. Ook keert de eerste opflikkering van een hartstocht nooit
met zulk een hevigheid weder.
Ook de oude vorst kwam weer uit zijn kabinet in de huiskamer terug.
"Dus heb jelui besloten op reis te gaan. En wat wil je dan met mij
beginnen?"
"Het is, geloof ik, het beste, dat gij thuis blijft!" sprak zijn vrouw.
"Precies zooals je wilt."
"Mama, waarom zou papa niet met ons op reis gaan?" vroeg Kitty. "Dat
is voor papa en voor ons veel aangenamer." De oude vorst stond op
en streek met zijn hand over Kitty's haar. Ze hief haar gelaat op en
lachte gedwongen. Het kwam haar voor, alsof hij haar altijd het best
begreep, ofschoon hij het minst sprak. Toen haar blik nu zijn goedige,
blauwe oogen ontmoette, die haar zoo helder en opmerkzaam uit zijn
oud, gerimpeld gelaat gadesloegen, was het haar, of hij haar geheel
doorzag. Blozend hield zij hem den mond toe, maar hij streek slechts
over het haar en zeide: "Die akelige chignons! Men kan zijn eigen
dochter niet eens genaken en streelt slechts het haar van gestorven
vrouwen!-
|