ngen was geweest; rond den hals toonde
hij nog het merk van de koorden. Hij hing al in de lucht, zegde hij,
en was verlost geworden alleenlijk door een goed gebed te doen tot
Onze-Lieve-Vrouwe van Halle, zoodanig, dat, toen de baljuws en de
rechters vertrokken waren, door een echt mirakel de koorden braken
en hij ongedeerd ten gronde viel.
Maar later hoorde Uilenspiegel zeggen, dat die van de koorden verloste
bedelaar een valsche Hendrik Marischal was, en dat men hem zijne
leugen liet rondventen, omdat hij een perkament had, afgegeven door
den deken van Onze-Lieve-Vrouwe van Halle, die, door het vertelsel
van dien Hendrik Marischal, de galgenazen in grooten getale met rijke
offeranden naar zijne kerk lokte. En Onze-Lieve-Vrouwe van Halle werd,
zeer lang nog, Onze-Lieve-Vrouwe der Gehangenen genoemd.
XXXIV.
In dien tijd moesten kettermeesters en godgeleerden keizer Karel
voor de tweede reis vermanen: dat de Kerke ten onder ging; dat haar
gezag miskend werd; dat zoo hij menigvuldige zegepralen behaald had,
hij dit verschuldigd was aan de gebeden der Katholieke Kerk, die de
keizerlijke macht op haren troon in stand hield.
Een aartsbisschop van Spanje vroeg hem om zes duizend hoofden te
laten afkappen en evenveel lichamen te laten verbranden, ten einde
de kwaadaardige Luthersche ketterije in de Nederlanden uit te
roeien. Zijne Heilige Majesteit oordeelde, dat dit niet voldoende was.
Overal waar de ontzette Uilenspiegel dan ook voorbij kwam, zag hij
niets dan hoofden op palen, meisjes in zakken genaaid en levend in 't
water gesmeten, mannen naakt op het rad gebonden en met ijzeren staven
geslagen, vrouwen levend in eenen kuil gelegd, met aarde boven haar
en den beul op haren boezem dansen om dien te verpletteren. Maar de
biechtvaders van hen die zich vooraf bekeerd hadden, kregen telkenmale
twaalf stuivers voor hunne moeite.
Te Leuven zag hij de beulen dertig Lutheranen tegelijk verbranden
en den brandstapel met schietpoeder aansteken. Te Limburg zag hij
een gansche familie, mannen en vrouwen, dochteren en zonen, ter
strafplaatse leiden. Allen zongen psalmen. Alleen de oude vader
schreeuwde, terwijl hij verbrandde.
En Uilenspiegel ging zijns weegs, met beklemd en toegenepen herte.
XXXV.
In het open veld gekomen schudde hij zich als een vogeltje, als een
hond die den band ontloopen is, en zijn herte was verkwikt bij het
aanschouwen van de boomen, van de beemden, van de heldere zonne.
Als hij
|