elukshand, die onzichtbaar maakt, wie ze draagt. Wilt
gij uwe slechte inborst verbergen?
--Ik zal u zwart maken bij het gerecht, antwoordde de kwabakker,
en gij zult zien dat gij het heerenrecht hebt overtreden.
Toen zij getweeen voor den burgemeester stonden, wilde de kwabakker al
de misdaden van Uilenspiegel opsommen, maar deze zette groote oogen
op en maakte den kwabakker zoo grammoedig, dat hij zijne aanklacht
onderbrak om te vragen:
--Wel, wat is er?
Uilenspiegel antwoordde:
--Gij hebt mij gezegd, dat gij mij zoodanig zwart gingt maken, dat
ik zou zien. Wel, ik zie niemendal....
--Uit mijne oogen! riep de bakker.
--Was ik in uw oogen, antwoordde Uilenspiegel, dan zou ik, als gij
ze toedeedt, er langs de neusgaten moeten uitkruipen.
De burgemeester dacht dat men hem voor den aap hield en wilde hen
niet langer aanhooren.
Uilenspiegel en de kwabakker kwamen samen buiten, de bakker hief zijn
stok op, doch Uilenspiegel sprong ter zijde en sprak:
--Baas, daar het met slagen is dat men mijn meel built, neem gij
de zemelen: dat is uwe norschheid; ik houd de bloem: dat is mijne
vroolijkheid.
En zich omkeerende, zei hij: Als ge bakken wilt--hier is de oven.
XLII.
De reizende Uilenspiegel ware geerne struikroover geworden, maar hij
zei tot zich zelven, dat hij met struiken niets verrichten kon.
Hij stapte op goed valle 't uit naar Oudenaarde, waar toen een
garnizoen Vlaamsche ruiters lag, om de stad te verdedigen tegen de
Fransche benden, die het land verwoestten lijk sprinkhanen.
De hoofdman van de ruiters was een Fries, een zekere Kornjuin. Zij
ook liepen het platteland af en knevelden het volk, dat aldus, als
naar gewoonte, langs twee kanten tegelijk opgegeten werd.
Alles was hun deeg: kiekens en kapoenen, eenden en duiven, kalveren
en verkens. Op een avond dat Kornjuin en zijne mannen met buit beladen
terugkwamen, zagen zij aan den voet van een boom Uilenspiegel liggen,
die sliep en zeker van stoverije droomde.
--Wat doet gij om te leven? vroeg Kornjuin.
--Sterven van honger, antwoordde Uilenspiegel.
--Wat is uw ambacht?
--Reizen voor mijne zonden, de anderen zien wroeten, op de koorde
dansen, lieve gezichtjes schilderen, messenhechten snijden, op den
rommelpot spelen en op de trompet blazen.
Als Uilenspiegel zoo stout zei, dat hij op de trompet kon blazen,
was het omdat hij had hooren zeggen, dat, in het slot van Oudenaarde,
de plaats open was van torenwachter, ten g
|