iet blijven afstrijden; men brenge heur op een
andere pijnbank!
En daarna dronk hij een groot glas brandewijn.
De beul deed Katelijne zitten op het deksel eener eiken doodkist,
die op pikkels stond. Dat deksel, in den vorm van een dak, was scherp
als een mes. Een groot vuur brandde in den schoorsteen, want men was
toen in de slachtmaand.
Katelijne werd op de doodkist en op een scherpe houten pinne gezet,
en men deed haar nieuwlederen schoenen aan die te smal waren. Zoo
schoof men heur tegen het vuur. Als zij de snede van de doodkist
en de scherpe pinne in heur vleesch voelde dringen, en de hitte van
't vuur het leder van de schoenen deed krimpen, riep zij uit:
--Ik lijd ongemeene smerten! Wie geeft mij zwart vergif?
--Breng haar dichter bij 't vuur, sprak de schout.
Toen ondervroeg hij Katelijne.
--Hoe dikwijls, sprak hij, reedt gij op een bezemsteel naar den
heksensabbat? Hoe dikwijls deedt gij het koren in de aar, de vrucht
op den boom, het kind in den schoot vergaan? Hoe dikwijls zaaidet
gij haat en nijd in de herten van broeders en zusters?
Katelijne wilde spreken, maar zij kon niet, en zij zwaaide met hare
handen als om "neen" te bedieden. Toen zegde de schout:
--Zij zal niet spreken vooraleer zij al heur heksenvet zal voelen
smelten. Breng haar nog dichter bij het vuur.
Katelijne schreeuwde. De schout zegde heur:
--Bid Satan dat hij u verfrissching bezorge.
Met het gezicht vol smerte, wees zij naar heure schoenen, die rookten
ten gevolge van de hitte des vuurs.
--Bid Satan, dat hij ze uitdoe, sprak de schout.
Tien uren sloeg de klok, dit was het etensuur van den wreedaard;
hij vertrok met zijn schrijver, den beul en zijn knechten, en liet
Katelijne alleen bij 't vuur, in de folterkamer.
Te elf uren kwamen zij terug, en zij vonden Katelijne stijf en
onbeweeglijk zitten. De schrijver sprak:
--Ik geloof, dat zij dood is.
De schout beval Katelijne van de doodkist te nemen en heure schoenen
uit te doen. De beul moest ze vaneen snijden en Katelijne's voeten
waren rood en bloedden.
En de schout, die aan zijn maaltijd dacht, bezag ze, doch uitte geen
woord; doch weldra kwam ze tot heur zelve terug; zij viel ten gronde
zonder zich te kunnen oprichten ondanks al heure krachtsinspanning,
en sprak tot den schout:
--Vroeger wildet gij mij voor echtgenoote, maar nu zult gij mij niet
meer hebben. Viermaal drie is een heilig getal, en de dertiende is
de echtgenoot.
Vervolgens, daar d
|