was op het opstoken van Speelman, die
jaloersch was, omdat zijne akkers slechter bebouwd waren en minder
opbrachten dan de zijne--van Beloen namelijk. Op getuigenis van Pieter
Meulemeester, een man van goed gedrag en zeden, en ook van Jan Beloen,
die bevestigden dat Katelijne te Damme bekend stond als tooveres,
en naar allen schijn de koe gedood had, werd Katelijne aangehouden
en veroordeeld om op de pijnbank te worden gelegd totdat zij hare
misdaden bekende.
Zij werd ondervraagd door een schout, die altijd narrig was, want
heel den dag door dronk hij brandewijn. Voor hem en voor die van de
Vierschaar, deed hij Katelijne op de eerste pijnbank zetten.
De beul ontkleedde haar en keek of zij geenerlei hekserij verborgen
hield.
Hij vond niets, en bond heur met koorden op de pijnbank. Toen
zegde zij:
--Heilige Moeder Gods, laat mij sterven, dat ik mijne schamelheid
aan die mannen niet hoeve te toonen!
Toen legde de beul natte doeken op heure borst, heuren buik en heure
armen; vervolgens hief hij de bank op en goot hij heet water in
heure keel, bij zulke groote hoeveelheid, dat zij gansch opgeblazen
scheen. Vervolgens liet hij de bank nedervallen.
De schout vroeg aan Katelijne of zij hare misdaad wilde bekennen. Zij
schudde het hoofd. Toen goot de beul nog heet water in haren mond,
maar Katelijne gaf het allemaal over.
Op het oordeel van den heelmeester, werd zij toen losgemaakt. Zij
sprak niet, doch klopte op hare borst om te zeggen, dat het heet
water haar verbrand had. Toen de schout zag dat zij van haar eerste
foltering bekomen was, sprak hij:
--Beken, dat gij tooveres zijt en dat gij de koe betooverd hebt.
--Ik zal niet bekennen, sprak zij. Zooveel het in de macht van mijn
zwak herte ligt, zie ik alle beesten geerne, en ik deed nog liever leed
aan mij zelve dan aan hen, daar zij zich niet verdedigen kunnen. Om
de koe te helpen, heb ik de geneeskruiden gebruikt, die ik moest.
Maar de schout sprak:
--Gij hebt vergif gebruikt, want de koe is gestorven.
--Heere schout, antwoordde Katelijne, ik ben hier voor u en in uwe
macht; en toch durf ik zeggen, dat een dier, evenals een mensch,
van ziekte kan sterven, niettegenstaande de hulp van artsen en
heelmeesteren. En bij Jezus-Christus, die voor onze zonden op het
kruis is gestorven, zweer ik dat ik die koe geenerlei kwaad gewild heb,
doch getracht heb ze te genezen met de gebruikelijke kruiden.
Woedend sprak toen de schout:
--Die tooverkol zal n
|