hij antwoordde niet.
Nele was zich in de schuur gaan verbergen, opdat niemand zien zou,
dat ook zij weende om Uilenspiegel. Van verre volgde zij Soetkin en
Klaas, de poorters en poorteressen; en toen zij heuren vriend alleen
zag voortgaan, liep ze naar hem en sprong hem om den hals:
--Ginder zult gij schoone vrouwen vinden, sprak zij.
--Schoon, misschien, antwoordde Uilenspiegel, maar toch zoo frisch
niet als gij, want zij zijn allen verbrand van de zonne.
Lang nog stapten zij samen voort: Uilenspiegel was nadenkend en
prevelde van tijd tot tijd:
--Die zielmissen zullen ze mij betalen.
--Welke missen en wie zal betalen? vroeg Nele.
Uilenspiegel antwoordde:
--Alle dekenen, parochiepapen, geestelijken, kosters en andere
hooge en lage zotskappen, die ons allerhande domheden willen doen
slikken. Was ik een noeste arbeider geweest, dan was ik voor drie jaar
mijn dagloon bestolen, met hunne bedevaart. Maar 't is de arme Klaas,
die betaalt. Mijne drie jaar zal ik hun honderdvoudig betaald zetten;
ik zal hun eene zielmis zingen, die hun aan de ribben zal hangen.
--Laas! Thijl, wees toch voorzichtig, zij zouden u levend verbranden,
antwoordde Nele.
Ik ben vuurvast, antwoordde Uilenspiegel.
En zij namen afscheid van elkander: zij badend in tranen, hij
droefgeestig en gram.
XXXIII.
Toen Uilenspiegel door Brugge, over de Woensdagmarkt kwam, zag hij
daar eene vrouw, die rondgeleid werd door den beul en zijne knechten,
en een groote menigte andere vrouwen, die rondom haar tierden en heur
allerhande vuile beleedigingen toewierpen.
Daar zij boven aan heur kleed roode lapjes en den steen der justitie
met zijne ijzeren ketenen om den hals droeg, begreep Uilenspiegel,
dat het eene vrouw was, die het jeugdig en maagdelijk lichaam van hare
dochteren verkocht had. Men zei hem, dat zij Barbara hiet en getrouwd
was met Jason Darue; dat ze in dit gewaad van de eene plaats naar
de andere gesleurd werd, totdat zij terugkwam op de Groote Markt,
waar het schavot voor haar gereed stond. Uilenspiegel volgde haar
met de menigte, die achter heur huilde en tierde. Op de Groote Markt
teruggekomen, werd zij op het schavot gebracht, aan eenen paal
gebonden, en de beul legde voor hare voeten een hoop gras en een
klomp aarde: de bediedenis van het graf.
Ook zei men aan Uilenspiegel, dat ze vooraf in 't gevang gegeeseld was.
Voortgaande, ontmoette hij Hendrik Marischal, schooier, die in de
kasselrij West-Ieperen geha
|